Schrijven

dinsdag 6 januari 2009

Met kerst heb ik niet geschreven. Ik had zelfs al twee jaar niet geschreven. Mijn laatste bijdrage aan Colorado, USA, was een pakketje met stroopwafels, drop, en hagelslag.  Ze was er heel erg blij mee geweest, ze verzocht me nog veel meer stroopwafels op te sturen want o wat waren die delicious. Over de drop was ze minder te spreken geweest.

Ik stuurde nog een kaart, en daarna werd het stil. Ik begon te denken dat ze haar doel bereikt had, dat ze verder niet geïnteresseerd was in over en weer ervaringen uit te wisselen, zonder stroopwafels erbij.  Maar man I was wrong.

Vlak voor de kerst was er weer een brief uit Co. U.S.A. Het was twee jaar later, en nét die dag had ik aan haar gedacht omdat nét die dag iemand geïnteresseerd was geraakt in het beste recept voor bananenbrood. Ze hoopte dat ik haar vergaf voor zo’n lange tijd niet schrijven. Als ze het uitlegde, zou ik het vast begrijpen.

In de eerste plaats is ze heel lang ziek geweest en lag ze of in de ER, of voor langere tijd ‘gewoon’ in het ziekenhuis. Ze heeft diabetes en meerdere malen belandde ze in een ‘non responsive state’. Zo verloor ze uren en dagen.

Ondertussen ontfermde haar moeder zich over Shawna’s financiën en weigerde postzegels en briefpapier te kopen. En was ze toevallig in een goede bui, dan vergat ze het schrijfmateriaal te kopen. Dus hoe moest Shawna nou in contact komen met haar pen palls? Als ik mijn telefoonnummer gaf, dan kon ze me voortaan op de hoogte stellen. Haar eigen nummer gaf ze ook maar direct; het was een nieuw nummer omdat op haar oude nummer this girl named Jennifer Jannick was stalking en harassing her.

Eenmaal uit het ziekenhuis dacht Shawna dat ze haar checkbook wel terug zou krijgen van haar moeder. Maar die hield het in bezit, net zolang totdat ze het huis voor langere tijd moest verlaten om voor haar nicht te zorgen.

Verder is ze het afgelopen jaar maar liefst zes vrienden verloren. Fred is geelektrocuteerd door een landbouwmachine, Lois werd op een nacht ziek en stierf een dag later in het ziekenhuis, Melissa is helemaal alleen in haar eigen huis doodgegaan (haar man zei: “it looked like she just fell asleep and didn’t wake up”), Linda overleed aan al het leed dat haar haar hele leven al achtervolgde, en twee vrienden zijn met een car accident omgekomen.

Kerst kwam er weer aan en ze hoopte weer wat van me te horen. Wanneer was ik ook alweer jarig? Dan zou ze me een pakketje sturen. Zijzelf is van February, 8, 1972.

De kerst kwam, de kerst ging, en de tijd dringt. Ik moet mezelf bevrijden uit mijn non responsive state.

Requiem voor een bananenplant

woensdag 17 december 2008

Ik had het dakterras al een tijdlang niet in het daglicht gezien. Doordeweeks ga je in het donker weg, kom je in het donker thuis, en met een weekendje weg erbij, is het zo een paar weken later. En nu zie ik het.

Het was in het tuincentrum. We hadden een plant nodig, en daar stond hij al op ons te wachten, braaf met zijn groene bladeren tegen zijn lijfje gedrukt door het plastic dat ‘m omhulde.  Hij was niet duur, niet heel groot, en oogde exotisch tegen de achtergrond van de te dikke bezoekers die een uitje van een plant kopen maakten door middenin het tuincentrum hotdogs te eten.  De bananenplant ging mee, en werd thuis in een oranje pot overgeheveld waar we liefdevol verse aarde rond zijn stam aandrukten.

Hij stond voor het raam en kreeg veel licht. Vol trots zagen we dat hij al snel in het midden een nieuw opgevouwen blad produceerde, dat hij als de tijd rijp was ontvouwde en direct al even groot als de andere bladeren was.  Dit proces herhaalde zich continu. Regelmatig raakten bladeren in de verdrukking, zodat steeds één blad besloot zich op te offeren om ruimte te maken voor een nieuwe in het midden. Het werd al gauw tijd om een grotere oranje pot aan te schaffen en er bleven nieuwe bladeren bijkomen en oude verdwijnen. Het enige dat nog ontbrak waren bananen.

Op een dag was de bananenplant groot geworden.  Echt groot. Hij voelde zich zo thuis in de warme beschutting van de zon door het raam, dat hij het alleenrecht op licht begon op te eisen. Wij moesten de bladeren opzij duwen om een glimpje daglicht op te vangen. Een tijdlang schikten we ons daarin. Totdat het gebrek aan daglicht ons parten begon te spelen en winterdepressies middenin de zomer de weg naar binnen vonden.

Met pijn in ons hart tilden we de oranje pot naar buiten. Er stond een lege plantenbak waar ooit een lieftallige bougainville het leven had gelaten door een uit de lucht gevallen terrastegel, waarvan we tot de dag van vandaag de herkomst niet weten.  Met vereende krachten manouvreerden we de bananenplant in de bak, voorzagen ‘m opnieuw van verse aarde, en keerden terug naar onze kale woonkamer. Door de leegte zagen we snoeren over de grond lopen en roestige stukken op de verwarming die al jaren aan het zicht waren onttrokken, en we misten de banaan.

In het begin zag het ernaaruit dat de banaan het niet zou redden en we voelden ons schuldig in de lichte huiskamer waar het felle zonlicht ons hoofdpijn bezorgde. Het ene na het andere blad werd bruin en verloor het leven. Totdat de banaan eindelijk toegaf aan zijn nieuwe bestemming, zich hervatte, en net zo opgewekt en frequent als voorheen nieuwe bladeren begon aan te maken.

Wel vreesden we de  winter. We hadden het over jutezakken kopen, desnoods een kleed, als hij in elk geval de vrieskou maar zou weerstaan. Het werd kouder, steeds later werd het licht en steeds vroeger werd het donker. Het leven speelde zich nu geheel binnenshuis af, we waren moe, druk, er moesten andere dingen gedaan worden. De banaan werd niet alleen door het donker aan ons zicht onttrokken, hij verdween zelfs uit onze gedachten.

Tot vandaag. Onverwacht ben ik op een doordeweekse dag thuis, en hoe groot de schrik als ik naar buiten kijk. Hij is er nog, maar het lijkt alsof er een plaatselijke brand heeft gewoed die de hele bananenboom verbrand heeft. Er is geen greintje groen meer te bekennen, geen enkel teken dat er ooit nog een fraai gevouwen blad een plek komt opeisen. Dor hangen de bruine bladeren naar beneden. Passiviteit en vergetelheid kan onherroepelijke gevolgen hebben.

Ik ween om bananenplanten door de kou gestorven. Nog voor de winter van het leven ontdaan.

Honderd jaar eenzaamheid, of langer

zondag 7 december 2008

Ergens tussen ongeveer het vierde en het vijfde woord van een eerste regel op een rechterpagina van nummer zoveelenvijftig van Honderd jaar eenzaamheid waar ik eindelijk eens aan begonnen was, verscheen een dia op mijn netvlies van een snackbar waar ik in mijn hele leven slechts een paar keer geweest was, en dat jaren en jaren geleden.

Het beeld kwam en verdween weer. Het werd niet vergezeld door een specifieke herinnering aan een gebeurtenis. Het was het onthouden niet waard geweest, en toch dook het geheel en al ontdaan van context zomaar op in mijn gedachten. Ik herlas de zin, bekeek de woorden stuk voor stuk en probeerde de zinsbetekenis achterwege te laten om er zo achter te komen wat de oorzaak van deze onaangekondigde verschijning was. Maar ik vond niets dat ik in verband kon brengen met een snackbar in het algemeen, en al helemaal niet met deze snackbar in het bijzonder.

Had het met eenzaamheid te maken? Die was de avond ervoor treurigmakend mooi bezongen in al zijn facetten. Mexicaanse mariachi-muziek voorzien van Nederlandse teksten. Over het immer luisterend oor van de kastelein, over de treurnis van weggaan en nooit meer terugkeren, over de treurnis van terugkeren na te zijn weggegaan, over ooit, over nooit. Kortom, over de liefde. Het waren geen hoogstaande teksten en het rijm rijmde bij tijd en wijle wel heel erg, maar het geheel zorgde voor onvervalste romantiek van het ouderwetse en o zo aantrekkelijke soort, zo een waar je alleen voor uit durft te komen na een paar borrels, of meer. Maar wel een die je heel erg meent, en zeker op dat moment.

Er was het verhaal van een voormalig reisleider die bij thuiskomst van een van zijn reizen een briefje op de tafel vond van zijn toenmalige vriendin waarin stond dat ze nooit meer terug zou komen. Vanaf dat moment dronk de reisleider aan een stuk door en at hij alleen nog maar loempia’s. Zo kweekte hij een dikke warme winterjas die hem continu vergezelde, in het café en in de Chinees, want meer bleef er niet over van zijn leven.

Alleen was het woord ‘eenzaamheid’ niet terug te vinden tussen ongeveer het vierde en het vijfde woord van een eerste regel op een rechterpagina van nummer zoveelenvijftigvan Honderd jaar eenzaamheid.

Na werktijd

dinsdag 2 december 2008

Een meisje van een jaar of tien heeft een piraat aan de telefoon. Ze zegt: ‘ik keek gewoon onder de p van piraten.’ Toen ze de piraat aan de telefoon had, wist ze niets meer te zeggen en moest ze van haar moeder ophangen. Later wil ze journalist worden, en schrijfster: ‘over piraten.’

Een witte was gaat van de lijn af en een zwarte gaat aan de lijn. De lijn is geen echte lijn maar een droogrekje. Wit is niet zo wit als het klinkt, er is grauw wit, morsig wit, wit met vlekken, en een heel klein beetje echt wit. Zwart is ook zo zwart nog niet. Er zijn veel grijstinten bij, vervagend zwart, herinneringen aan wat ooit zwart is geweest. Je moet het geloven, niet zien.

Dan was er nog de supermarkt. Mensen die naar huis bellen om te vragen waar ze iets kunnen vinden. Ik koop zuurkool. Ooit als ‘allerallerallervieste eten’ omschreven in vriendenboekjes.

Lesley

dinsdag 18 november 2008

Eigenlijk wil ik niet over hem schrijven. Ik wil niet eens aan hem denken. Maar hopelijk verdwijnt hij eerder uit mijn gedachten als ik het wel doe.

Hij heeft een coupe soleil en is heel zonnebankbruin. Hij draagt een pak, hij heet Lesley. En ik ben bang voor hem. Dat zijn de feiten.

Hij praat heel hard. Bij vrijwel elke zin die hij uitspreekt, noemt hij ons bij de naam. Hij dreigt met overlijden. ‘Jongens’,  zegt hij dan, daar moet je nu niet aan denken maar dat kan dus wel gebeuren. Snappen jullie dat?’ Hij kijkt ons omstebeurt aan, en spreekt nog maar eens een keer onze namen uit. Ik durf niks terug te zeggen. Steeds vraagt hij ‘snap je dat?’, heel erg hard, en dan vertrekt zijn gezicht een beetje en ziet hij er boos uit. Ik hoor mijn stem ja mompelen, alsof het mijn stem niet is, of misschien ooit geweest is in een ver verleden.

Het is nooit mijn bedoeling geweest dat Lesley mijn huis zou betreden. Ik was onnadenkend geweest vanwege een hemacadeaubon van tien euro (‘uro’, zegt Lesley), wat in geen enkele verhouding staat tot wat ik daarvoor moet doorstaan. ’s Nachts word ik in paniek wakker omdat zijn stem, zijn priemende ogen, zijn coupe soleil maar niet uit mijn hoofd weg wil.

Gewoon neerslaan

zondag 9 november 2008

Hij verstoorde ons gevoel van orde, van netheid, van de dingen onder controle hebben. We stonden in de rij met gezichtscrème, shampoo, deodorant of out-of-bed-look-gel. Wij moesten ernstig ons best doen om ons haar te creëren in de onuitgeslapen stand. Hij niet.

Zijn haar was grijs, krullig, te lang en er was al in geen tijden een kam doorheen gegaan. Hij droeg een joggingbroek met gaten, die een stuk buik onbedekt liet. En hij had pijn. Hij zocht pillen en vroeg een Kruidvatmeisje om hulp. Ze zocht in de schappen maar wist duidelijk niet wat hij nodig had, al durfde ze dat niet tegen hem te zeggen.

Het pillenschap was halverwege de rij, en om de man heen vormde de rij een grote lus. Met ongemakkelijke lachjes keken we elkaar aan. ‘Je weet het niet he?’  zei de pijnlijdende man. Om niet nog langer in haar eentje voor hem verantwoordelijk te hoeven zijn, moest ze nu wel toegeven dat ze maar wat deed en ze probeerde een collega te strikken. ‘Misschien weet zij het.’ Maar zij schudde al driftig haar hoofd vanachter de kassa. Laat-me-er-bui-ten.

De producten die mij het leven lieten leiden van een aangepast burger (wat in de basis neerkomt op: niet stinken), werden afgerekend door een jongen.  ‘Of je slaat ‘m knockout’,  zei hij. Even dacht ik ‘m niet goed verstaan te hebben. ‘Gewoon neerslaan. Zeggen we niks tegen de ambulance en dan krijgt ie op de eerstehulp wel wat ie nodig heeft.’

Hij keek me aan en hoopte bijval te vinden. Zijn rode Kruidvat-overall maakte dat hij op een Amerikaanse gevangene leek, gevangen in angst.

Opdat we niet verdrinken

woensdag 5 november 2008

De vis wappert nog in de wind, tenminste, als hij niet teveel water heeft opgevangen. Bij teveel regen is het alsnog verdrinken, en dat in lucht.

In de avonduren probeerde ik een kooivis te vangen, ene kooistra die beroepsvisser is. Uiteindelijk had ik beet en ik bedacht me hoe leuk het is om mensen van verschillende pluimages (en wat een mooi gevederd woord dat is) te spreken. Wanneer spreek je nou een beroepsvisser.

Eerder, onderweg, kwam ik zomaar de ark van Noach tegen. Op het dek stond een giraffe. Ik fietste langs en keek om totdat ik bijna ergens tegenaan reed. Thuis las ik in het huis-aan-huisblaadje dat de ark het werk van een evangelist was. Indrukwekkend was het. En weer zo onverwacht.

Vissen in de lucht

woensdag 22 oktober 2008

De score van een week opgemaakt: geen winkelwagentje aangeraakt.

Maar er is ook nog een brug die aan een kant geflankeerd wordt door vissen op stelen. Luchtzakken die gevuld met wind de vorm van vissen aannemen. Eerste vereiste voor dit kunstonderdeel is dus de wind. En het tweede: wij weer. Doe er mee wat je wilt, zegt het bord aan het eind of begin van de brug. Maar wat willen we? De meesten van ons willen niks. We vinden het wel goed zo. Laat die vissen maar naar adem happen boven in de lucht.

Toen, op een hele vroege ochtend, tussen nachttrein en bed in. Eindelijk eens een impuls. Eindelijk eens iets anders dan het lethargische langsfietsen; heen in de ochtend, terug in de middag. Altijd alleen maar onderweg zijn.

Vanaf mijn bank kan ik nu buiten een vis zien wapperen op het dakterras. Eindelijk ontwaakt.

Kunst om mee te doen

dinsdag 14 oktober 2008

Op mijn route is nu al een maand of twee doe-kunst. Kunst die pas kunst wordt als voorbijgangers er zich mee bemoeien. Maar wij doen niet mee.

Op een ochtend zag ik bomen uitgeladen worden uit een auto van een bomenkweker. Toen ik eind van de middag weer langskwam, stonden de bomen in winkelwagentjes. Grappig, dacht ik, zoals je denkt als je iets ziet dat niet alledaags is maar nog niet per se lachwekkend of wereldschokkend hoeft te zijn.

Een andere dag waren mensen bezig geweest met stukken plastic in een hekwerk te frummelen . Ik zag de bedoeling er niet van, maar niet alles hoeft een bedoeling te hebben. Ze stopten voordat het hek helemaal bedekt was, en het hek stond er wat ongemakkelijk bij in de open ruimte, zonder zijn functie van omheining uit te oefenen.

Ook lag er op een dag geld op de grond. Heel veel geld, maar alleen centen. Het geld lag in een bepaalde vorm die je alleen kon zien op de luchtfoto die later in de krant stond:  Obsessions make my life worse and my work better.

De bomen in de winkelwagentjes moeten wij in een bepaalde vorm zetten, zodat we ons eigen bos creëren. Het hekwerk moeten we zelf afmaken door het verder te bedekken met gevonden plastic, tenminste, dat denk ik. En het geld mogen we pakken. Of laten liggen, of er andere woorden mee vormen.

Maar de bomen zijn aan het doodgaan, ze zien er herfstig uit, droog en dor. Nooit verplaatst iemand een winkelwagentje. Het hekwerk staat erbij als een hek op een festivalterrein na drie dagen feesten. En het geld was de dag erna al verdwenen; opgeveegd door de politie die het werk wilde ‘beschermen’ en de essentie van de kunst niet had doorgekregen.

Morgen ga ik een winkelwagentje verplaatsen.

Herfst

zaterdag 4 oktober 2008

Hier ben ik een vreemdeling. Albert Heyn heet hier Golf en er is geen gember, ook geen limoenen. Tijdens het boodschappen doen maken de mensen buurtpraatjes met elkaar, hoe is het met de verbouwing, en met de rug van Henk?  Ze kijken nieuwsgierig mijn kant op.  Veel vrouwen hebben vettig haar in een paardenstaart boven op hun hoofd gebonden. Ernaast lopen mannen met sjekkies in hun mondhoek.

Ik fiets tegen de harde wind in en denk sinds lange tijd weer eens aan handschoenen. Links en rechts strekt de polder zich uit, er is geen einde, wat kerktorens en boerderijen doorbreken het zicht. Ik voel me een scholier die dagelijks twintig kilometer tegen de wind in fietst, berustend, de armen over het stuur gebogen. Een ouder stel fietst harder dan ik. Zij houdt hem aan zijn arm vast. Ze groeten, zoals iedereen hier elkaar groet.

SRV-wagens zijn in dit gebied nog levensvatbaar. Groente en vis tot de deur gebracht. De visman declameert door de luidspreker zijn repeterend lied: ‘garnalen, zure haring, makreeeeluh’. Eerst haal ik hem in, dan haalt hij mij in.  Bij sommige huizen staan houten kraampjes waar zakken hout te koop zijn, groentes en aardappelen.  Iemand verkoopt regentonnen met fonteintjes erop.

Het hanghok is leeg. Het is een blauwgeschilderde overkapping met een oud bankstel. In de zomer luistert de plaatselijke jeugd er naar harde muziek en praat over brommers en auto’s. Die hebben jongeren hier al vroeg. Een paar straten verderop staan twee jongens in een overal naar hun vriend te kijken die in het skelet van een auto rijdt. Geen ramen, geen deuren. ‘Hai’, zeggen ze.

Het is echt heel erg herfst.