Prettige feestdagen

zondag 10 december 2006

Ron en Yvonne wensen u prettige feestdagen, staat op het grote doek dat aan de muur van hotel-restaurant De Zwaan hangt. Onder de vriendelijke tekst staat een bijna levensgrote afbeelding van een liggende vrouw, zo goed als naakt, met slechts een kerststemmig truitje in rood met witte bontrandjes aan, dat borsten – en zie ik het goed, kruis ook? – onbedekt laat (brr, koud). Yvonne heeft haar haar voor de gelegenheid extra platina laten verven. Ze draagt een zwarte blouse met ruches waarvan de helft van de knoopjes openstaan (brr koud, denk ik weer in mijn dikke trui). Ron is in geen velden of wegen te bekennen. Elk raam, elke muur, elke lamp is bedekt met kerstklokken, kerstlampjes, sneeuwpoppen of kerstmannen. Ik denk aan gluhwein maar na even nagedacht te hebben, besluit Yvonne dat ze dat niet hebben.

Later, na een lange wandeling, belanden we in mijn lievelingssnackbar die eigenlijk meer een glazen toonbank met daaroverheen een stuk zeildoek is. In the middle of nowhere maar met perfect gebakken patat zodat het er altijd druk is. Ook hier hangen kerstlampjes en andere stemmigheden.
‘Ben jij al naar de Kamasutrabeurs geweest?’ hoor ik ineens een vrouw aan iemand anders vragen. In tegenstelling tot platinablonde Yvonne heeft zij zwartgeverfd haar. Zelf was ze nog niet geweest. Ze zou wel gaan, maar haar metgezel belde ineens op dattie niet kon. ‘Ik ga nog wel hoor, ik moet alleen eerst even langs het bejaardentehuis. Koekjes eten, ja, dat heb ik nou eenmaal beloofd.’

Ik ben op zoek naar een woord. Ik vind ‘volks’ niet voldoen want wie is dat nou niet; ‘ordinair’ is weer te neerbuigend. Misschien is ‘kersttijd’ wel de enige juiste benaming voor deze rood-witte kitschperiode waarin knipogende kerstmannen ho-ho-ho brommen tegen schaarsgeklede dames.

Over snorren

vrijdag 8 december 2006

Ome Joop heeft een grote krulsnor. Aan beide uiteinden eindigt de snor in een sierlijke krul. Nadat zijn vrouw overleden was, besloot ome Joop zijn snor te laten staan. Hij is erg trots op die snor. Die snor heeft hem immers geen windeieren gelegd.
‘Mijn hele leven is veranderd sinds ik een snor ben gaan dragen. Het leven is sindsdien alleen maar mooier geworden.’ Ome Joop is namelijk al elf jaar regerend Nederlands kampioen Mister Snor.
Mannen met snorren blijken bijzondere persoonlijkheden te zijn: ‘Een man met snor houdt van netjes en heeft een beetje kapsones. Je moet natuurlijk wel het visitekaartje zijn van je snor.’
Ome Joop gaat ook dit jaar weer zijn titel verdedigen. Hij heeft er het volste vertrouwen in. ‘In vakjargon; dat zit wel snor.’

En daarom houd ik zo van huis-aan-huiskrantjes.

Onvoltooid verleden tijd

maandag 4 december 2006

Alleen al om de behangwinkel moet je eigenlijk regelmatig naar Gent toe, ook als je geen behang nodig hebt. Aanschouw de winkel al vanaf nabijgelegen brug, dicht bij Gravensteen. De winkel neemt een heel hoekpand in beslag en heeft hoge ramen rondom. Loop de brug over, ga naar rechts en volg het water. Treed binnen en bewonder.

In de hele winkel staan liggen hangen rollen behang. Je wringt je lichaam in een bocht om tussen de tafels door te lopen. Het behang is er in werkelijk alle soorten: keukenkastjes-lief met witte bloemetjes op blauwe achtergrond, seventieslelijk in afschuwelijke kleuren, seventiesmooi in wat-nu-retro-heet-motief. Behang met dode vogels erop (tenminste, zo leek het). Behang met voetballers erop. Behang in vieze kleuren. Behang in enge harde eighties’ kleuren. Behang uit een tijd ver voordat jij geboren was. Behang zoals je dat in je huis zou hangen als je het echt helemaal alleen voor het zeggen zou hebben in een wereld waarin smaak niet bestond. Bedenk het en het is er.

Maar het allermooiste aan de winkel is het personeel: twee oude vrouwtjes en een oud mannetje. Alle drie dragen ze een lichtblauw jasschort. Het mannetje draagt de herenuitvoering. Ze zijn iedereen ter wille, Belg, Hollander of Fransman en keren met alle liefde de winkel voor je ondersteboven om dat ene behang te vinden dat aan jouw wensen voldoet. Schuin aan de overkant van de straat is nog een stuk winkel. Dit gedeelte is alleen bestemd voor opslag en er staat dus niemand in, maar ze trotseren weer en ontij om te kijken of er daar misschien nog een extra rol voor je ligt. Ze spreken Vlaams met een Frans accent, zangerig, bij tijd en wijle onverstaanbaar.

‘Ik kom zo terug’, zeg je want er is geen pinautomaat, zelfs geen kassa. Ze leggen de uitgezochte rollen alvast voor je weg nadat ze eerst levensgevaarlijke toeren hebben uitgehaald om wiebelend op een stoel uit een kast de door jou gewenste rollen te pakken. Oud en breekbaar ogend, maar gemaakt uit het stevigste behang dat er maar bestaat. Kwaliteit die niet meer gemaakt wordt.

De rollen worden in een plastic tasje gestopt. Het regent en een van de vrouwtjes pakt een extra zakje en knoopt dit om de bovenkant van de uit de tas stekende rollen. ‘Kijk, ik geef ze een mutsje tegen de regen, dan worden ze niet nat.’

Ga erheen voordat het te laat is. Als je er bent, herken je het direct. Dit is de tijd die verleden is en toch bestaat.

Moge ik een Beter Mens worden

donderdag 30 november 2006

Ik wil een beter mens worden. Dat is mijn wens van vandaag. Het gaat om De Verongelijkte, het Manusje van Alles. Ik wil mijn oren sluiten voor zijn preken, zijn klaagzangen. Dat moet toch lukken? Hij was zo blij, in al z’n verongelijktheid. Hij bromt, hij moppert, maar als je goed luistert bromt hij soms iets dat best aardig is. Staat hij ineens met vier taarten in de kamer, brommend dat hij een eindelijk een huis toegewezen gekregen heeft na vijfentwintig jaar, en ‘dat moet toch gevierd worden’. Hoe hij daar staat. Achter de tafel waar hij de vier taarten heeft uitgestald, alvast in stukken gesneden. Trots dat hij ons kan voorzien van zoiets lekkers, zomaar. Nee niet zomaar, hij heeft een huis. ‘Lekker!’, zeggen wij. En hij straalt.

Hij had een nieuwe bril. En ik zag het niet. Ik kijk niet iedereen even goed aan. Wie het wel zag, was zijn baas die hem ermee complimenteerde. Hij glom. ‘Ik ben helemáál in het nieuw gestoken’, en wees op iets anders dat ook nieuw was, iets dat ik nu alweer vergeten ben maar waarvan ik wilde dat ik het onthouden had. Ik was blij met zijn baas die hem in al zijn menselijkheid zag en niet alleen als de klager, de brompot, de mopperaar.

Ik moet het erop wagen. Mijn hoofd af en toe om de deur steken en vragen. Niet gelijk naar alles, maar om te beginnen eens iets over de naderende verhuizing, naar het huis waar hij vijfentwintig jaar op gewacht heeft. De klaagzangen probeer ik niet te horen. En ik ga onthouden. Ik ga opletten. Ik wil dat mensen glimmen.

Levende klokken

dinsdag 28 november 2006

Ik zie hem niet dagelijks maar wel regelmatig. Zo’n vast onderdeel, een herkenningspunt op weg van huis naar werk, elke ochtend weer. Ik mag niet klagen over een saaie route want naast mij worden huizen afgebroken en weer opgebouwd. Alles om mij maar ter wille te zijn: kijk, de wereld staat niet stil.

Nee, dan hij. Zomer en winter draagt hij een pak. Licht van kleur. Soms beige, soms gestreept. In de zomer heeft hij blote voeten in zijn nette schoenen. In de winter draagt hij geen overjas. Hij is erg jong, dat maakt dat pak des te opmerkelijker. Hij loopt er trots mee over straat en maakt zijn korte gestalte langer. Hoofd geheven. Steeds dat pak. Hij herkent mij ook. Kijkt me even aan als ik langsfiets. In de zomer in rokjes en slippers, in de winter met laarzen en dikke jas. Ik trek me wel degelijk iets aan van het weer. We groeten niet.

Ik kom hem tegen net voor, net onder, of net na de spoorwegbrug. Soms denk ik dat ik aan de late kant ben als hij de onderdoorgang al gepasseerd is. Het zou kunnen dat hij hetzelfde denkt als we elkaar na de spoorweg treffen. Zo worden we levende klokken maar tegelijk staat de tijd even stil.

Pluim voor Savon

zondag 26 november 2006

Ik had een ‘Pluim’ gekregen. De pluim was een cadeaubon, ofzoiets. Helemaal snapte ik het niet, want bij bepaalde winkels kreeg je korting en bij andere een heus cadeau. Ik ging natuurlijk voor geheel gratis. En zo belandde ik in…Savon.

Savon was een winkel met zeep en zeepachtigen. Even snel naar binnen, iets uitzoeken, en wegwezen. Zo dacht ik dat. Wist ik veel, ik kende die winkel toch niet? Het was een smalle winkel, een soort pijpenla, maar dan gehuld in de meest uiteenlopende zeepgeuren in plaats van tabakslucht. ‘Kan ik deze bon hier gebruiken?’, vroeg ik voor de zekerheid, want een bon die een Pluim heet vind ik maar verdacht. ‘Ha, je hebt ook een Pluim!’, zei het meisje blij. ‘Er komen de laatste tijd heel veel mensen met een Pluim omdat het einde van het jaar eraan komt. Zo van “nog even de Pluim opmaken”‘. In tegenstelling tot mijzelf vond zij de Pluim dus niet raar. ‘Heb je even tijd? Achterin de winkel staat een toonbank en daar kan je álle produkten uit de winkel uitproberen!’ zei ze weer blij, met uitroepteken.

Aarzelend liep ik de winkel verder in. Achterin de zaak stonden meerdere wastafels geplaatst in een cirkel. Daartussenin stonden, inderdaad, alle produkten uitgestald. Als het daar bij was gebleven had ik het goed gevonden. Maar plotseling werd ik weer aangesproken door een meisje, deze keer door een Engelstalige. Of ik deze eye-creme ook even wilde uitproberen? Ze was voortvarend, dit Engelse meisje, en voor ik het wist smeerde ik de creme vanaf een spatel onder mijn ogen. Het was inderdaad zeer moisterizing zoals ze voorspeld had. Het meisje wendde zich nu geheel tot mij, haar andere proefkonijn was afgedropen. Ze legde uit hoe goed de creme tegen wallen hielp. Het was trouwens Oprah Winfrey’s favorite product.

‘Do you like to try some more products?’ Ik vond het lastig om ‘nee’ te zeggen omdat ik de Pluim toch voor een produkt omgewisseld wilde zien, nu ik zover gekomen was. En daar ging ze. De bodylotion volgde de bodyperfume op die de bodyscrub opvolgde, dit alles in rap tempo. ‘This is my favorite’, deelde ze me vertrouwelijk mee bij weer een nieuw produkt. Ik voelde me ietwat bezwaard het te vragen, maar al wat ik wou weten was: hoe duur is dit? Zo’n pluim heeft immers wel een limiet, en nergens zag ik prijzen. Ik schrok nogal van de antwoorden en ik koos snel een bodycreme uit waarvoor ik maar heel weinig hoefde bij te betalen. De wasbak moest door andere klanten worden gebruikt en ik werd aan de kant geschoven. ‘Do you mind’. Zei het meisje. Niet vroeg. Verderop zag ik een jongen met een groen masker op zijn gezicht.

‘Is het een cadeautje?’, vroeg het kassameisje. ‘Neehoor’, zei ik. ‘Maar als het voor jezelf is, is het toch eigenlijk ook een cadeautje? Ja toch? Ik doe er wel een leuk papiertje om. Vroeger ging ik altijd naar de Douglas en als ze dan vroegen “is het een cadeautje” zei ik altijd ja want het is toch heel erg leuk om een cadeautje uit te pakken?’

Ik nam het cadeautje aan, liet de Pluim achter en moest 1 euro 75 bijbetalen. Het leek of het leven uit mij weggesijpeld was. Maar daar bestond vast wel een zeepje voor.

De wereld als schouwtoneel

vrijdag 24 november 2006

Eindelijk weet ik hoe de wereld in elkaar steekt: zij is een theaterstuk, een schouwtoneel. En wij zijn allen figurant. Ook weet ik eindelijk wat de advertenties in de krant betekenen die mij tot voor kort een raadsel waren: Gestolen Rembrandt terug? Bel dan…

Het is allemaal een spel. En ik doe graag mee.

Hoe Enkele Raadselen Werden Opgelost

Het woord ‘personeelsuitje’ bevat niet veel goeds. Het herbergt de betekenis van een geforceerd samenzijn. Op een ludieke manier je collega’s leren kennen. Willen we dat dan? Laat ons maar lekker collega’s blijven, elk zijn eigen bureau, zijn eigen kamer; een collega heet niet voor niets ‘collega’ en geen ‘vriend’. Dat ik op de dag van het personeelsuitje, meer regen bij elkaar had ik in tijden niet gezien, zat te springen van plezier kan ik dus niet zeggen. Maar toch.

Het was een aandoenlijk toneelstukje, niveau Sinterklaas en Zwarte Piet. Het ons beloofde schilderij van Rembrandt, dat we in bruikleen zouden krijgen, bleek gestolen…

In groepen liepen we door de stad, op zoek naar de Gestolen Rembrandt. Met opdrachten konden we ‘losgeld’ verdienen en moesten we achter de plek komen waar de overdracht moest plaatsvinden. Ondertussen werden we gevolgd. Door wie wisten we niet, maar onze afperser belde regelmatig op waaruit zijn onzichtbare aanwezigheid bleek. Met andere ogen bekeken we de stad. Half toerist, half detective. Hij daar, met die aktetas die zo opvallend zat te bellen, was hij onze crimineel? Of die jongen met die rugzak, die wel heel nadrukkelijk niet naar ons keek? Iedereen kon in het complot betrokken zijn.

Nog nooit had ik de stad zo bekeken. Niet alleen kreeg ik wat toeristische kennis over Amsterdam tot mij die ik als bewoner niet eens had, ik had ook nog nimmer zo goed om mij heen gekeken naar mijn medemens. En iedereen leek van het spel af te weten. Want hoe kon het anders dat bij de opdracht koop een daklozenkrant een daklozenkrantverkoper in ijl tempo op ons groepje kwam afgerend met “Nog één krant! Het laatste krantje!” Wij waren de enigen niet die een diefstal probeerden op te lossen. Ineens vielen er ook andere dingen op hun plek. Die groepjes die ik wel eens op de Dam zag, het Wilhelmus zingend. Niks geen bachelorparty, niks geen provincialen die blij zijn eens de hoofdstad te zien. Gewoon een personeelsuitje, aanbeland bij de opdracht Zing het Wilhelmus staande voor een van de leeuwen.

Ook de tweedehandsboekverkopers in de Oudemanhuispoort hebben iets van hun romantische glans verloren. Niet van de zonderlinge professor die elke dag even tussen de boeken komt snuffelen; niet van de student die een niet-meer-leverbaar boek zoekt, leven zij. Nee, zij leven van de opdracht Zoek een zo oud mogelijk boek. Voor elke 50 jaar ontvang je 50.000 euro losgeld.

De draaiorgelman dan, is die dan wel echt? Leeft hij echt van die paar rammelende centen in zijn koperen bakje? Welnee. Hij leeft van de opdracht maak een foto van een van jullie die aan het orgelwiel draait. En gooi gelijk wat euro’s in zijn bakje, want we hebben geld voor onderweg meegekregen.

De daklozenkrantverkopers, de boekverkopers, de orgelmannen; ze spannen allemaal samen. Wij, de argeloze collega’s, zo bruut onze veilige kantoorhavens uitgelokt, worden gebruikt om de stad draaiende te houden, te laten zijn wat zij is voor toeristen. Gooi het gordijn maar open, dit is Amsterdam. Oud, tolerant, en o zo authentiek.

De oudere broer

woensdag 22 november 2006

Hij is stokoud geworden. We noemden hem altijd ons zwarte harige broertje, omdat we een groot gebrek aan een broer hadden. Toen hebben we hém maar tot broer gedoopt. Als broer gedroeg hij zich misschien wat anders dan een broer van vlees en bloed gedaan zou hebben. Toch voelde het goed, nu waren we twee zussen en een broer.

Gister zag ik hem weer. Zijn zwarte haren kleefden aan elkaar, hij waste zich niet meer, bewoog zich als een hoogbejaarde man door het huis. Deed er bijna uren over om van de bank naar de keuken te lopen, of eerder te schuifelen, te kruipen. Ik behandelde hem anders dan vroeger, maakte geen grappen meer maar bezag de ouderdom met eerbied.

Ooit noemden we hem ‘Chica’. Het Spaanse woord voor kleintje, de vrouwelijke vorm. Hij werd een mannetje en mat zich bovenmaatse proporties aan. Zo maakte hij ons duidelijk dat hij zich niet liet vormen door naamgeving of wat dan ook. De zussen verlieten het huis om op zichzelf te gaan wonen. Het broertje kon de dagelijkse toevoer van eten en drinken nog wel waarderen en bleef.

Het broertje werd in rap tempo een broer, een oudere, een veel oudere broer. Overtrof ons minder in volwassenheid dan in ouderdom. Werd een knorrige oude man.

Ik aai zijn tot dreads verworden vacht, stoffig, dof. Hij spint en is tevreden.

Niemand op heel Vlieland

zondag 19 november 2006

We lopen een restaurant binnen dat er vanbuiten uitziet alsof het ons met alle liefde wil ontvangen. De helft van de ruimte bestaat namelijk uit lege tafeltjes. Voor de vorm blijven we even staan wachten voor we aan een van de tafels plaatsnemen.

‘Hebben jullie gereserveerd?’, vraagt het meisje dat op ons afstapt. Dit is een onverwachte opmerking in deze situatie. We kijken elkaar aan en kunnen ons lachen niet inhouden. Het meisje weet niet wat ze met onze verbaasde blikken en ontkennende antwoord aan moet en wijst ons ietwat onwillig naar een van de tafeltjes.

‘Als het wel vol was geweest waren we gewoon ergens anders heen gegaan’, voeg ik aan het ‘nee’ toe. Een restaurant reserveren als je een weekend weg bent: als het in een woord zou passen, was het een contradictio in terminus. ‘Het is verstandig om op heel Vlieland te reserveren’, kaatst ze de bal terug.

We durven niets meer te zeggen en denken aan de uitgestrekte eenzaamheid van het strand eerder op de dag.

Het beste recept voor bananenbrood

donderdag 16 november 2006

Ze is gek op bananenbrood. ‘I’m in the baking mood’, zegt ze dan, en ze belt een vriendin voor het beste recept voor bananabread. De hond van haar ouders is pas geleden overleden, daarom maakt ze een extra bananabread voor hen. Al eerder heeft ze een sympathy card gestuurd om haar medeleven te betonen.

Haar favoriete tijd van het jaar is kerstmis. Daar leeft ze maanden naar uit. Lang vantevoren bedenkt ze wat ze voor haar familie gaat maken want ze is heel creatief. En voor kerstcadeautjes heeft ze nauwelijks geld. Voor haar moeder maakt ze een t’shirt met Tweety erop, in christmas theme uiteraard. Haar nicht krijgt een geborduurde Iejoor, óf een kussensloop met haar naam erop, dat weet ze nog niet zeker. Haar broer, die draken verzamelt, krijgt uiteraard een draak die ze uit klei boetseert. Oma krijgt een mandje met koffie en snoep erin. Wat ze voor haar vader moet maken, weet ze nog niet, want het is altijd zo moeilijk iets voor hem te bedenken. En oja, wat is mijn lievelingskleur ook alweer?

Omdat ze veel ziek is, heeft ze weinig vrienden, maar de puppies en kitties zijn haar beste gezelschap. Die zijn nooit mean tegen haar. De nurses zijn wel vaak mean, maar dat komt omdat ze zo dik is, denkt ze zelf. Vanwege haar slechte gezondheid werkt ze niet en komt ze weinig buitenshuis. Sporten of gewoon wandelen valt niet binnen haar bereik. Als ze een middagje met haar moeder naar de mall kan, heeft ze de dag van haar leven. Vaak bidt ze tot God dat ze haar prins op het witte paard tegenkomt.

Het duurde twee maanden voor ze me had teruggeschreven. Dat kwam, de postzegels waren op, dus ze moest wachten tot pay day.

Ik voel me wel eens schuldig dat ik alles heb wat zij niet heeft. Ik denk dat ik haar het recept voor bananabread ga vragen.