Ik had het dakterras al een tijdlang niet in het daglicht gezien. Doordeweeks ga je in het donker weg, kom je in het donker thuis, en met een weekendje weg erbij, is het zo een paar weken later. En nu zie ik het.
Het was in het tuincentrum. We hadden een plant nodig, en daar stond hij al op ons te wachten, braaf met zijn groene bladeren tegen zijn lijfje gedrukt door het plastic dat ‘m omhulde. Hij was niet duur, niet heel groot, en oogde exotisch tegen de achtergrond van de te dikke bezoekers die een uitje van een plant kopen maakten door middenin het tuincentrum hotdogs te eten. De bananenplant ging mee, en werd thuis in een oranje pot overgeheveld waar we liefdevol verse aarde rond zijn stam aandrukten.
Hij stond voor het raam en kreeg veel licht. Vol trots zagen we dat hij al snel in het midden een nieuw opgevouwen blad produceerde, dat hij als de tijd rijp was ontvouwde en direct al even groot als de andere bladeren was. Dit proces herhaalde zich continu. Regelmatig raakten bladeren in de verdrukking, zodat steeds één blad besloot zich op te offeren om ruimte te maken voor een nieuwe in het midden. Het werd al gauw tijd om een grotere oranje pot aan te schaffen en er bleven nieuwe bladeren bijkomen en oude verdwijnen. Het enige dat nog ontbrak waren bananen.
Op een dag was de bananenplant groot geworden. Echt groot. Hij voelde zich zo thuis in de warme beschutting van de zon door het raam, dat hij het alleenrecht op licht begon op te eisen. Wij moesten de bladeren opzij duwen om een glimpje daglicht op te vangen. Een tijdlang schikten we ons daarin. Totdat het gebrek aan daglicht ons parten begon te spelen en winterdepressies middenin de zomer de weg naar binnen vonden.
Met pijn in ons hart tilden we de oranje pot naar buiten. Er stond een lege plantenbak waar ooit een lieftallige bougainville het leven had gelaten door een uit de lucht gevallen terrastegel, waarvan we tot de dag van vandaag de herkomst niet weten. Met vereende krachten manouvreerden we de bananenplant in de bak, voorzagen ‘m opnieuw van verse aarde, en keerden terug naar onze kale woonkamer. Door de leegte zagen we snoeren over de grond lopen en roestige stukken op de verwarming die al jaren aan het zicht waren onttrokken, en we misten de banaan.
In het begin zag het ernaaruit dat de banaan het niet zou redden en we voelden ons schuldig in de lichte huiskamer waar het felle zonlicht ons hoofdpijn bezorgde. Het ene na het andere blad werd bruin en verloor het leven. Totdat de banaan eindelijk toegaf aan zijn nieuwe bestemming, zich hervatte, en net zo opgewekt en frequent als voorheen nieuwe bladeren begon aan te maken.
Wel vreesden we de winter. We hadden het over jutezakken kopen, desnoods een kleed, als hij in elk geval de vrieskou maar zou weerstaan. Het werd kouder, steeds later werd het licht en steeds vroeger werd het donker. Het leven speelde zich nu geheel binnenshuis af, we waren moe, druk, er moesten andere dingen gedaan worden. De banaan werd niet alleen door het donker aan ons zicht onttrokken, hij verdween zelfs uit onze gedachten.
Tot vandaag. Onverwacht ben ik op een doordeweekse dag thuis, en hoe groot de schrik als ik naar buiten kijk. Hij is er nog, maar het lijkt alsof er een plaatselijke brand heeft gewoed die de hele bananenboom verbrand heeft. Er is geen greintje groen meer te bekennen, geen enkel teken dat er ooit nog een fraai gevouwen blad een plek komt opeisen. Dor hangen de bruine bladeren naar beneden. Passiviteit en vergetelheid kan onherroepelijke gevolgen hebben.
Ik ween om bananenplanten door de kou gestorven. Nog voor de winter van het leven ontdaan.