Archief van categorie 'algemeen'

Wachten in de zomer

maandag 24 augustus 2009

Ook al is elke dag de kans groter dat er iets staat te gebeuren, zelf denk ik na een week wachten dat er helemaal niets meer gaat veranderen. Misschien blijft het wel zo. Is dit de situatie voortaan. Of zal, zoals eerst alles zich de afgelopen negen maanden heeft opgebouwd, alles langzaam weer normaal worden. Elke dag een beetje meer richting zoals het ooit was, totdat ik ben vergeten hoe ik er op het hoogste punt van de curve uitzag en wat ik toen aan verwachtingen had.

Wachten is een actief werkwoord, maar van enige actie is geen sprake. Ik ken het dakterras inmiddels tot in het kleinste detail. De tuinslang hangt te druppelen. Daar merk je niks van, totdat je in het donker in bed ligt. Het favoriete schaduwplekje van een van de katten is opgekruld tussen twee bloempotten in. Het kaarsvet dat een zomer eerder op de natuurstenen tafel is gedruppeld, is nog steeds te zien als donkere vlek. De hosta’s zijn opgegeten door de slakken. Slijmsporen op de bladeren.

Ik sproei de planten in de avond. In sommige potten zit alleen onkruid. Het dilemma: geef je, nu je toch bezig bent, het onkruid ook water? Of sla je deze potten over omdat ze ongewenste gasten bevatten? Ik geef ze water.

Soms spreek ik haar aan. Ze zegt: ‘ik kom als ik er klaar voor ben.’ Elke dag vergeet ik een beetje meer waar het wachten op is.

Jeugdsentiment

vrijdag 24 juli 2009

Natuurlijk was het jeugdsentiment. ‘Kijk, daar stond hij ons altijd op te wachten en dan renden wij heel hard de trap op naar hem toe!’ Hij zou als hij nog geleefd had overgrootvader zijn geworden. Wisten we dat we altijd op een industrieterrein aten? Nee, want als kind zie je alleen wat je wilt zien:  pannenkoeken en een schip. Verder niks.

Nu was de bestemming zomaar een keer wel industrieterrein. Of met een moderner woord, woonboulevard. En aan de overkant zagen we ‘m liggen, onze ouwe kameraad het pannenkoekenschip, toen nog zonder tussen -n. De woonboulevard was vergeten, we moesten en zouden naar de overkant om voor heel even terug in de tijd te stappen.

De loopplank was hetzelfde. De ingang ook: een morsig tapijt, een soort balie en daarachter een vitrinekast met clowns, narren, pierrots. Het glas was al in geen tijden gewassen, de clowns grijnsden hun stoffige lach. In een hoekje een tafel met kleurpotloden en papier. Er was geen kind te zien.
Linksaf kwam je door de deuren het restaurant binnen. Ook hier dezelfde morsige vloerbedekking. Op de tafels stonden vaasjes met nepbloemen die uitelkaar vielen als je ze perongeluk aanraakte. Op het bestek bleef een streep staan als je er met je vinger overheen ging.

‘Had u alvast iets te drinken gehad willen hebben?’ vroeg de in een wit overhemd met een gele vlek gestoken ober. Wij hadden wel een cola gehad willen hebben. De cola smaakte niet naar cola. De jongen vroeg of we wellicht al een keuze hadden kunnen maken. Dat hadden we. Het wachten duurde lang. Plotseling begon het te stinken. Een lucht van rotte eieren verspreidde zich over  het het schip. We waren niet de enigen die het roken, ook de paar andere tafeltjes die bezet waren staken verbaasd hun neus omhoog.

De lucht was weg toen de pannenkoeken op tafel kwamen. We staken de lepel in de strooppot en probeerden niet te denken aan wat er in de loop der tijd allemaal in de strooppot gevallen zou kunnen zijn. ‘En tóch was het leuk’,  probeerden we onze jeugdherinnering in leven te houden.

Toekomstvisioenen

zaterdag 27 juni 2009

En dan gun je je jezelf eens een blik in de toekomst. Niet de toekomst van over één, vijf, tien jaar. Nee, maak er gelijk maar twintig van.  Je ziet een meisje zoals je helemaal niet zo lang geleden  zelf was.  Je laat haar foto’s zien van haar moeder die, geloof me, echt niet altijd moeder is geweest. Je ziet ouders doodgaan. Maar omdat het je niet lukt die twintig jaar later op jezelf los te laten, voel je alleen maar een intens verdriet, verlatenheid. Niet de berusting die je misschien zou moeten voelen over twintig jaar.

Een keer, tien jaar geleden, ging je in Amsterdam wonen. Je had een hangmat op je illegale minidakterras waar je gelukzalig in schommelde. ‘Ooit zak je er een keer doorheen als je de hangmat met je geliefde deelt’, zei iemand tegen je. En dat gebeurde ook, een paar jaar later. Je had visioenen over een keer een eigen huis, misschien een kind, ooit.

En het is alweer helemaal niet veel later als je op een dag jezelf ziet alsof je een foto bekijkt, je bent met je gekleurde kaplaarzen nog aan op het bed neergeploft – je weegt tien kilo meer dan een halfjaar geleden en dat maakt snel moe – om je heen liggen twee spinnende katten, een tegen je been aan, de ander tegen je arm, en je hoofd rust op de buik van de geliefde, ja, die van de hangmat.

Even is het alsof je alles al weet.

Alles beweegt

vrijdag 24 april 2009

Hij kwam de spiegel binnengelopen. Terwijl ik hem jaren niet had gezien, en net een halfuur eerder aan hem had gedacht.

Mijn kappersmeisje liep naar hem toe. ‘Momentje hoor’, zei ze tegen mij. Ik draaide mijn stoel naar achter en was blij dat mijn haar niet meer in natte plukken bovenop mijn hoofd was vastgebonden. Ik noemde zijn naam, en hij keek en groette, maar moest beter kijken om de groet bewust te maken. We waren onwennig, ongemakkelijk. Woon/werk je in deze buurt, en beiden bleken we een van die twee te doen. Hoe gaat het het gaat goed. Ik toonde onder de kapperscape een buik die sindskort zichtbaar was voor de buitenwereld. Leuk zei hij gefeliciteerd wanneer en ik zei augustus en hij zei dan zie ik je in augustus wel weer een keer. En ik lachte en zei is goed en we zwaaiden en ik dacht hoezo augustus we zien elkaar misschien wel nooit meer.

‘Leuke jongen is dat’, zei het kappersmeisje. ‘Hij komt hier vaak.’ Ik zei dat we elkaar acht jaar geleden een klein tijdje hadden gekend. Ik vertelde niet van de onrust. Dat het rijtje lege wijnflessen in de keuken steeds langer werd. Dat ik de telefoon met mijn ogen dwong over te gaan, wat nooit was gelukt. Dat ik niet kon slapen als hij er was. Dat ik liever moe was of een kater had als we afspraken, omdat ik dan pas rustig was. En dat ik nog nooit zo’n opluchting had gevoeld toen dat kleine tijdje weer voorbij was.

‘Verf je je haar wel eens?’ vroeg het kappermeisje. ‘Af en toe’, antwoordde ik, ‘het zou wel weer eens moeten want ik zie steeds meer grijze haren.’ ‘Dat was me nog niet opgevallen, hoor’, zei ze lief. Ik voelde iets bewegen vanbinnen. Het kon van alles zijn.

Vreemde klanken

woensdag 22 april 2009

Eerst hebt je de oma die achter de kinderwagen ‘daar varen de scheepjes voorbij’ voor haar kleinkind zingt. Dan heb je de jongen die je inhaalt op de fiets terwijl hij meezingt met zijn i-pod, maar je kan niet horen wat hij zingt. En alles overstemmend heb je tot slot nog dat rare orkest.

Eerst dacht ik dat er een boot langskwam. Ik zag vreemde lampen boven de gebouwen uitsteken, hoorde door de wind misvormde klanken en dacht aan een feestje op het water. Maar bij nadere inspectie bleek dat op de kop van het eiland een orkest stond te oefenen. Een heus orkest. De vreemde lampen waren lichtinstallaties, er stonden geluidswagens  opgesteld. Hekken verhinderden al te nieuwsgierige bezoekers dichterbij te komen. Alleen ik stond er.

Het orkest bestond uit blaasinstrumenten, ik herkende voornamelijk veel trompetten. De muzikanten stonden in een paar rijen op tribunes, en een van hen stond bovenop een hoog bouwwerk. Vooraan stond  een dirigent. De muzikanten brachten geen melodieën voort, maar stootten klanken uit.  Het deed nog het meest denken aan het oefenen van de sirene op de eerste maandag van de maand. Waar ik eerst nog dacht aan door de wind misvormde klanken, nu bleek dat er niets misvormds aan was. De klanken gingen omhoog en omlaag, hielden even een bepaalde toonhoogte aan, om vervolgens weer tegelijk te dalen of te stijgen. Het was surrealistisch, dit publiekloze optreden, een oefening in tonen.

De volgende dag is het orkest nog altijd niet klaar met optreden – maar kun je het wel optreden noemen als er geen publiek is? Door de nacht dringen de vreemde klanken het huis binnen.

En buiten klinkt de lente

dinsdag 31 maart 2009

De vissers zitten niet op de steiger, dus er is plek voor mij. Het is hier een gek stukje niemandsland. Eerst een drukke weg, en dan rechts ervan een doodlopende weg. Aan weerszijden staan auto’s geparkeerd. Achter de geparkeerde auto’s is het water waar schepen braaf naast elkaar tijdelijk voor anker liggen. Logica en Vagebond liggen zij aan zij en zien er identiek uit. Op Logica blaft een hond. Op Vagebond wappert de was in de wind.

Op een groengeel gevaarte, het is moeilijk te zien wat de functie van dit schip is, zijn twee jongens bezig het dek schoon te maken. Ze spuiten ook water op de kade, naast de geparkeerde auto’s. Het water op de warme stenen ruikt naar vroeger, toen we gillend door de tuinsproeier heenrenden op warme dagen.

De pipowagen, die achter een tractor op een van de parkeerplaatsen staat, is nog steeds niet verkocht. Er hangt een briefje met een mobiel nummer erop. Voor de ramen hangen roodwitgeblokte gordijntjes. Het ziet er netjes uit binnen.  Visioenen van een huis met een grote tuin, een ezeltje, geitjes, en die wagen.

Op de steiger ga ik op een paal zitten, en vraag me af of de officiële naam van zo’n schepenvastbindpaal een dukdam is. Afvragen, niet opzoeken. Het water golft onder de planken door als er verder weg een groot vrachtschip passeert. De kademuur waar ik tegenaan leun, beweegt mee.

Eenmaal teruggekeerd op eigen terrein, na pauze, na gedane arbeid, gehoorzamen alle kinderen uit de buurt aan de wetten van het lange licht, aan de zon. Ze voetballen, fietsen op eenwielers, schreeuwen naar elkaar. Een jongetje roept naar de andere kant van de straat: ‘Als het zomer is, gaan we weer samen zwemmen he!’

Over dieren

woensdag 11 maart 2009

Het is boekenweek. Op tv dezelfde oersaaie schrijvers, weer wat rimpeliger dan het jaar ervoor, een nieuw boek geschreven of al jaren terend op dezelfde titels, en wat zijn ze allemaal in hun schik met hun dier.

Ik had een rat. Soms ging Retz mee naar buiten en verstopte zich in mijn decolleté. Ik was geen punk, droeg geen zwarte kleren met gaten en kisten. Gewoon hakken en strakke truitjes. ‘Iehbah’, zeiden ze soms. ‘Dat is een mooi plekje om te zitten’, zeiden anderen. Voorspelbaar het geslacht.

Retz is al een jaar of zeven dood. Aan het eind van zijn leven was hij erg bejaard en behoefig geworden, schurftig. Ik heb ‘m zelf begraven op een koude dinsdagochtend in april in het Oosterpark. Met een lepel. De grond was hard. De lepel hield niet van graven, stribbelde tegen, dreigde met ombuigen. Ik moest een trein halen. Liefdevol legde ik Retz  in het vrij ondiepe gat. Er liep niemand langs het pad dat ik had uitgekozen. Wel ging twee keer mijn telefoon.

Na een paar weken betrad ik het park weer eens om aan een vriendin, die ook goed bevriend was geweest met Retz, het grafje te tonen. Op de plek waar het graf ongeveer gedolven was, keek ik zoekend rond,  zocht een herkenningspunt. Toen herkende ik, en op datzelfde moment werd ik hard meegetrokken door de vriendin. Ook zij herkende. Niet langer in het ondiepe grafje, maar voor ons op het pad, keek Retz ons nog een keer aan. *

——————————————————————————————————————————

* Ik zou meer verhalen over Retz kunnen vertellen.
– Zoals over die keer dat hij bijna uitgedroogd was op een hete zomerdag en hij mee was in de trein (in een hokje, dat wel). Ternauwernood redde ik ‘m het leven door ‘m water uit mijn hand te laten drinken.
– Of over die keer dat hij ontsnapt was –  hij was al in de winter van zijn leven en kouwelijk aangelegd –  en warmte had gezocht bij de kachel. Daarna waren z’n haartjes voor een deel verschroeid.
– Hoe hij altijd op z’n achterpootjes zat als ik thuiskwam en wachtte tot ik het hok opende.
– En hoe hij stiekem de hele achterkant van de bank eruit had geknaagd zodat de bank op een goede dag geen achterkant meer had.
– Of gewoon over hoeveel liefde ik bezat voor mijn rat.

Ondertussen in…Almere

woensdag 18 februari 2009

Hij ziet er ouder uit dan hij in werkelijkheid is. Zijn rechteroog knijpt hij af en toe een beetje dicht, het lijkt een tic. Maar het kan ook een oogprobleem zijn, want hij heeft last van staar in een beginnend stadium. Maandag gaan ze proberen het te verhelpen, anders kunnen zijn ogen niet worden gelaserd.

Aad zit tegenover ons en heeft ons koffie gegeven uit een Senseo-apparaat dat op het aanrecht van de Genua staat. Aad is 55 en verkoopt keukens.

Hij vertelt over een plotseling opgekomen allergie, nooit had hij ergens last van. Maar op z’n vijftigste bleek hij zomaar allergisch te zijn voor de poes die hij al meer dan tien jaar had. Die doe je dan niet meer het huis uit, en bovendien, dan zouden zijn kinderen ook direct vertrekken. Hij was naar het VU-ziekenhuis gegaan toen zijn loopneus maar niet overging en hij regelmatig bloedneuzen had. Zijn collega’s hadden er grapjes over gemaakt en gezegd dat hij niet zoveel moest snuiven.

Aad laat ons een stoomoven zien, ingebouwd in de Quattro. Hij vertelt dat hij en zijn collega’s er altijd opbakbroodjes in maken. Dan krijg je zo’n  lekker knapperig korstje, vertelt hij genietend. We stellen ons Aad voor die opbakbroodjes voor zijn collega’s maakt en vragen ons af of het dagelijkse praktijk is, of typisch een extraatje voor de zaterdag.

Hij praat langzaam, laat vaak een stilte vallen. Wij weten dan niet zo goed of we het woord moeten nemen of dat hij nog ergens over nadenkt. Meestal blijkt hij zelf de draad weer op te pakken. Zijn rechteroog trekt en zijn neus klinkt verstopter dan eerder. We zitten er inmiddels al uren, zien we op de klok bij de Florenz.

Aad rekent bedragen uit, hoge bedragen. We schrikken ervan, en Aad zelf eigenlijk ook. Hij is een tijdje stil en telt zwijgend opnieuw getallen op. Dan zegt hij:  ‘Ik had een optelfout gemaakt.’ En hij lacht ietwat beschaamd maar ook opgelucht, want zo komen we ergens.

We zeggen niet veel als we naar huis rijden. Aan de rechterkant van de weg wijst  een straatnamenbord naar de Dwergkonijnenweg. We zien het allebei en vinden dat je op z’n minst dat ‘dwerg’  weg moet halen.

Dekentjeswens

zaterdag 14 februari 2009

Het had lang geduurd voordat het gelukt was de kaarten van de kastdeur te verwijderen. De kerst- en nieuwjaarsgroeten die al begonnen waren met verbleken, muf te ruiken. Toch kreeg ik mezelf maar niet zo ver ze weg te halen, al irriteerde de aanblik me iedere dag weer.

En toen kwam de nieuwe stroom kaarten alweer binnen. Kaarten met als strekking  ‘gefeliciteerd’ . De ene wat uitbundiger dan de andere, sommige zelfs met een klein cadeautje.  Andere met de wens vooral ’te genieten.’  Maar ik wist nog niet hoe ervan te genieten. Ik legde de kaarten op een stapeltje, de cadeautjes in een doos. De kastdeur bleef voorlopig leeg.

Ik begon me af te vragen wat er met genieten bedoeld werd. Vaak viel ik overdag in slaap op de bank. Ik had geen zin om dingen te doen. Ze zeiden: Het went, straks ben je minder moe. En je hebt er negen maanden de tijd voor. Maar die negen maanden leken me een lachertje, want er was nu al een flink deel van voorbij.

Ondertussen genoten andere mensen wel. Dat waren meestal mensen die blij waren dat ik nu eindelijk in hetzelfde schuitje als zij zat. ‘Gezellig!’ vonden ze. Sommigen verheugden zich al op hun nieuwe functie, van moeder naar oma bijvoorbeeld. Het is leuk! riepen ze.

Het is leuk, dacht ik. Het is leuk, en ik had dit toch echt zelf gewild.

Toen ik een cadeautje voor een bevriende baby moest kopen, liep ik zomaar door naar de afdeling wieg, bedje, dekentje. Het waren die dekentjes die ’t ‘m deden. Ik merkte dat ik een dekentje van de stapel pakte. Het liefdevol een paar keer omdraaide. De prijs bekeek. Me voorstelde hoe dat dekentje er thuis uit zou zien in een bedje, in een kamer waar nu nog een bureau stond. Ik wil dat dekentje hebben, dacht ik.

Van een rustige reis

zondag 18 januari 2009

Er heerste rust in de trein die om 20.46 uur uit Zwolle vertrok. De stoelen waren zacht en blauw. We keken uit het raam of lazen. Het licht was van een zacht soort, niet dat onbarmhartige felle uit de dubbeldektreinen. In het raam zagen we onze eigen weerspiegeling, voorzien van zachte contouren. We leken goede mensen in het raam, zachtmoedig.

Aan de andere kant van het gangpad lag een groot formaat hond op schoot bij zijn baasje. Het baasje las een boek. Er klonk wat zacht gepiep en het was niet geheel duidelijk of het de dromende hond was, of de trein die vaart minderde. Een bankje verder zat een ouderwets type student. Hij was blond en op zijn snavelachtige neus droeg hij een klein, ovaalvormig brilletje met een zilverkleurig montuur. Hij las een boek dat Gomorra heette.

Twee keer moesten we overstappen. Dat vonden we wel vaak voor zo’n kort stukje, maar we schikten ons in ons lot en zonder morren stapten we de kou in om aan de andere kant van het perron op de aansluitende trein te wachten.

Aansluitende trein. Op de heenweg hadden we er nog schamper om gelachen. We hadden twee minuten overstaptijd gehad en moesten in die tijd een trap op en af zien te rennen. De aansluitende trein was al weggereden voor we goed en wel  weer beneden stonden. Het was niet helemaal onverwacht, dus we hadden slechts zachtjes, berustend, wat voor ons uitgevloekt.