Kleine anekdote over zomaar iemand
woensdag 6 november 2013Misschien is dit de gedachte die me onderstaand doet opschrijven:
Als ik zonder scrupules mijn schaamte in de openbaarheid gooi, maak ik mijzelf onschendbaar. Als ik het verzwijg en het vruchteloos probeer te vergeten, dan ben ik kwetsbaar. En dat weiger ik te zijn.
Ik was de weg heen en terug tussen het dorp en huis inmiddels aardig goed gaan kennen. Ik wist waar de bochten zaten, waar de weg smal was en waar breed, en waar de uitwijkplaatsen zaten in het geval je elkaar niet kon passeren. Het was steeds goed gegaan, soms stond ik ergens stil, soms een ander, en dan passeerden we elkaar stapvoets.
Achter mij rijdt mijn buurman, dat weet ik omdat hij direct na mij is weggereden van huis. Op een smal stuk weg komt de bus eraan. Niet de bus met de aardige vrouwelijke chauffeur, maar die met de altijd norskijkende mannelijke chauffeur. Hij stopt, ik stop. Ik maak me klein door zoveel mogelijk naar rechts te gaan staan. Als ik nog verder ga, kom ik in de lager gelegen berm vast te zitten. Maar het is niet genoeg. We kunnen elkaar nog steeds niet passeren. Een stuk achter mij, in de uitwijkplaats in de bocht, staat buurman. Daar moet ik ook naartoe. Maar ik weet niet hoe.
De buschauffeur en ik staren elkaar een tijdje aan. Ik voel dat ik nerveus ga worden. Het is een hopeloos wachten, een ijdele hoop dat de situatie zich zomaar zal oplossen. Een deus ex machina misschien… Dan gaat de deur van de bus open. De deus stapt uit de machina. Het is een van Lotus’ juffrouwen, een heel lieve die altijd lacht. Ze loopt naar me toe en vraagt of zij de auto achteruit zal rijden.
Ik graaf een gat dat doorloopt naar Australië. Ik geef het moederschap ter plekke op; het is echt een lieve juffrouw en zij zal het misschien nog wel beter doen dan ik. Die kans is zelfs heel groot. Ik spring erin om pas weer boven te komen als de vergetelheid z’n intrede heeft gedaan.
De auto staat veilig. De bus rijdt verder. Buurman en de paar verzamelde auto’s erachter kunnen weer verder. ‘Je moet meer oefenen, zegt buurman als ik mij kom verontschuldigen bij zijn raampje. Ik verontschuldig me niet voor het feit dat hij langer moest wachten dan noodzakelijk, maar voor het feit dat hij mijn falen heeft gezien.
Ik vervloek mijn haast van die ochtend – een minuut later al zou buurman al weg zijn geweest en de bus mij op een breed stuk weg onzichtbaar voorbij zijn gereden. Dat ik sinds een week niet meer onder een in de omgeving opgaande Noorse vlag vaar, maar met een zichzelf overschreeuwend Nederlands nummerbord. Kijk Naar Mij!
Nu ga ik dus oefenen. Ik ga oefenen om deze tekst nog beter op te schrijven en om te vormen tot een poëtische anekdote. Dan ben ik niet langer degene die dit is overkomen, maar rest er alleen nog maar een mooi verhaal. Over een bijzonder onverkwikkelijke situatie waarvan je blij bent dat het jou niet is overkomen. En dat zal ik dan ook zijn.