Archief van maart 2009

En buiten klinkt de lente

dinsdag 31 maart 2009

De vissers zitten niet op de steiger, dus er is plek voor mij. Het is hier een gek stukje niemandsland. Eerst een drukke weg, en dan rechts ervan een doodlopende weg. Aan weerszijden staan auto’s geparkeerd. Achter de geparkeerde auto’s is het water waar schepen braaf naast elkaar tijdelijk voor anker liggen. Logica en Vagebond liggen zij aan zij en zien er identiek uit. Op Logica blaft een hond. Op Vagebond wappert de was in de wind.

Op een groengeel gevaarte, het is moeilijk te zien wat de functie van dit schip is, zijn twee jongens bezig het dek schoon te maken. Ze spuiten ook water op de kade, naast de geparkeerde auto’s. Het water op de warme stenen ruikt naar vroeger, toen we gillend door de tuinsproeier heenrenden op warme dagen.

De pipowagen, die achter een tractor op een van de parkeerplaatsen staat, is nog steeds niet verkocht. Er hangt een briefje met een mobiel nummer erop. Voor de ramen hangen roodwitgeblokte gordijntjes. Het ziet er netjes uit binnen.  Visioenen van een huis met een grote tuin, een ezeltje, geitjes, en die wagen.

Op de steiger ga ik op een paal zitten, en vraag me af of de officiële naam van zo’n schepenvastbindpaal een dukdam is. Afvragen, niet opzoeken. Het water golft onder de planken door als er verder weg een groot vrachtschip passeert. De kademuur waar ik tegenaan leun, beweegt mee.

Eenmaal teruggekeerd op eigen terrein, na pauze, na gedane arbeid, gehoorzamen alle kinderen uit de buurt aan de wetten van het lange licht, aan de zon. Ze voetballen, fietsen op eenwielers, schreeuwen naar elkaar. Een jongetje roept naar de andere kant van de straat: ‘Als het zomer is, gaan we weer samen zwemmen he!’

Over dieren

woensdag 11 maart 2009

Het is boekenweek. Op tv dezelfde oersaaie schrijvers, weer wat rimpeliger dan het jaar ervoor, een nieuw boek geschreven of al jaren terend op dezelfde titels, en wat zijn ze allemaal in hun schik met hun dier.

Ik had een rat. Soms ging Retz mee naar buiten en verstopte zich in mijn decolleté. Ik was geen punk, droeg geen zwarte kleren met gaten en kisten. Gewoon hakken en strakke truitjes. ‘Iehbah’, zeiden ze soms. ‘Dat is een mooi plekje om te zitten’, zeiden anderen. Voorspelbaar het geslacht.

Retz is al een jaar of zeven dood. Aan het eind van zijn leven was hij erg bejaard en behoefig geworden, schurftig. Ik heb ‘m zelf begraven op een koude dinsdagochtend in april in het Oosterpark. Met een lepel. De grond was hard. De lepel hield niet van graven, stribbelde tegen, dreigde met ombuigen. Ik moest een trein halen. Liefdevol legde ik Retz  in het vrij ondiepe gat. Er liep niemand langs het pad dat ik had uitgekozen. Wel ging twee keer mijn telefoon.

Na een paar weken betrad ik het park weer eens om aan een vriendin, die ook goed bevriend was geweest met Retz, het grafje te tonen. Op de plek waar het graf ongeveer gedolven was, keek ik zoekend rond,  zocht een herkenningspunt. Toen herkende ik, en op datzelfde moment werd ik hard meegetrokken door de vriendin. Ook zij herkende. Niet langer in het ondiepe grafje, maar voor ons op het pad, keek Retz ons nog een keer aan. *

——————————————————————————————————————————

* Ik zou meer verhalen over Retz kunnen vertellen.
– Zoals over die keer dat hij bijna uitgedroogd was op een hete zomerdag en hij mee was in de trein (in een hokje, dat wel). Ternauwernood redde ik ‘m het leven door ‘m water uit mijn hand te laten drinken.
– Of over die keer dat hij ontsnapt was –  hij was al in de winter van zijn leven en kouwelijk aangelegd –  en warmte had gezocht bij de kachel. Daarna waren z’n haartjes voor een deel verschroeid.
– Hoe hij altijd op z’n achterpootjes zat als ik thuiskwam en wachtte tot ik het hok opende.
– En hoe hij stiekem de hele achterkant van de bank eruit had geknaagd zodat de bank op een goede dag geen achterkant meer had.
– Of gewoon over hoeveel liefde ik bezat voor mijn rat.