En buiten klinkt de lente
dinsdag 31 maart 2009De vissers zitten niet op de steiger, dus er is plek voor mij. Het is hier een gek stukje niemandsland. Eerst een drukke weg, en dan rechts ervan een doodlopende weg. Aan weerszijden staan auto’s geparkeerd. Achter de geparkeerde auto’s is het water waar schepen braaf naast elkaar tijdelijk voor anker liggen. Logica en Vagebond liggen zij aan zij en zien er identiek uit. Op Logica blaft een hond. Op Vagebond wappert de was in de wind.
Op een groengeel gevaarte, het is moeilijk te zien wat de functie van dit schip is, zijn twee jongens bezig het dek schoon te maken. Ze spuiten ook water op de kade, naast de geparkeerde auto’s. Het water op de warme stenen ruikt naar vroeger, toen we gillend door de tuinsproeier heenrenden op warme dagen.
De pipowagen, die achter een tractor op een van de parkeerplaatsen staat, is nog steeds niet verkocht. Er hangt een briefje met een mobiel nummer erop. Voor de ramen hangen roodwitgeblokte gordijntjes. Het ziet er netjes uit binnen. Visioenen van een huis met een grote tuin, een ezeltje, geitjes, en die wagen.
Op de steiger ga ik op een paal zitten, en vraag me af of de officiële naam van zo’n schepenvastbindpaal een dukdam is. Afvragen, niet opzoeken. Het water golft onder de planken door als er verder weg een groot vrachtschip passeert. De kademuur waar ik tegenaan leun, beweegt mee.
Eenmaal teruggekeerd op eigen terrein, na pauze, na gedane arbeid, gehoorzamen alle kinderen uit de buurt aan de wetten van het lange licht, aan de zon. Ze voetballen, fietsen op eenwielers, schreeuwen naar elkaar. Een jongetje roept naar de andere kant van de straat: ‘Als het zomer is, gaan we weer samen zwemmen he!’