Eerst was ik nog in de bergen in Italie, bracht een nacht door in een hut uit de 19e eeuw waar ik in een bedstee sliep, en nu zit er in de keuken een meneer over pensioenen te praten. Hij wil koffie, geeft de poes een werkmatige aai, en doet onheilspellende toekomstvoorspellingen. Wil je tot je zeventigste doorwerken? vraagt hij dreigend.
Die bergen bevielen me. Al het levensonderhoud was gebonden in een tas op de rug, de telefoon had geen bereik, niemand wist waar ik was. Weinig mensen onderweg. ‘Salve’, begroetten we elkaar en dat klonk heel fijn archaisch.
De pensioenmeneer rekent en legt formules uit. Hij heeft het over partners. Over onderzoek dat hij heeft verricht ‘in de branche’. Over zekerheid, later. Ooit.
Soms waren er doorrijdplaatsjes. Plekken tussen eindstation en eindstation. Warme stoffige straten waar niets te doen was behalve wachten op een bus die wonderbaarlijk genoeg op tijd kwam. Espressodrinkende mannen. Een paar schortjurkdragende vrouwen.
Zorg dat je geen pensioengat krijgt, zegt de man in de keuken. Nettogeld, brutogeld, privégeld en geld van de baas. Overbruggen.
Er was een brug over een ijskoude stroom, water dat rechtstreeks uit gletsjers afkomstig leek te zijn. Ik doopte mijn voeten onder en tintelend kwamen ze boven. Het duurde een paar minuten voor het gevoel weggetrokken was. Nu, dacht ik. Hier zijn op dit moment en verder is er niets.