Archief van mei 2008

In de rij voor slippers

zaterdag 31 mei 2008

Ik vond dat er goede slippers moesten komen. Er was steeds geklaag over zere tenen, te snel afgesleten zolen, en ik besloot: dat hoeft niet meer. Dus fietsten we samen naar de goedeslipperwinkel, al had ik van tevoren enige moeite moeten doen om het zover te laten komen.

Het was druk voor de goedeslipperwinkel. Er stond een rij mensen. Ik dacht: dat zijn toeristen die met een gids de architectuur van het pandje bewonderen. Maar zo bijzonder was het pandje niet. We parkeerden de fietsen en een oude man liep op ons af. ‘Gaan jullie echt in de rij staan voor schoenen?’

Nog steeds wilde ik het niet geloven. Maar toen ik beter keek zag ik achter de winkeldeur iemand staan. Als een portier bij een uitgaansgelegenheid liet hij af en toe mensen uit, en dan mochten er weer een paar naar binnen. De rij wachtende mensen zag er niet ongeduldig uit, niet verrast, niet ‘hoe zijn wij hierin verzeild geraakt?’. Nee, ze praatten met elkaar, lachten, wachtten.

‘Ik ben van 1928’, zei de oude man. ‘Ik heb in de oorlog voor brood in de rij moeten staan. Ik heb het allemaal meegemaakt.’ Hij schudde zijn hoofd. Zelf stond hij niet in de rij. Hij bekeek het schouwspel van de zijkant, verwonderde zich. Hij begreep het niet.

Wij ook niet. We pakten onze fiets weer en keken nog een keer verbaasd achterom.

Van enkele sfeermakers

zaterdag 24 mei 2008

Ze waren allebei dik, heel dik. Maar wel anders dik. De ene man had een buik als een peer, ver voor hem uitstekend, alsof het geen onderdeel van de rest van zijn lichaam was. De andere was meer in z’n geheel omgeven door babyvet. Een te dik, te groot kind. Hij droeg een bril, een streepjestrui met een polokraagje, terwijl de perenbuik in een zwart overhemd gehuld was boven een zwarte pantalon.

Ze waren de herenvandekaraoke. Babyvet bediende de knoppen van het geluid, perenbuik was het geluid. Hij zong. Hij zong graag en veel, en het vermoeden rees dat hij zich liet inhuren om zelf te mogen zingen, eerder dan om ons te horen. Hij hief Sweet Caroline aan en wij mochten de ta-ta-ta doen. Met tegenzin gaf hij de microfoon af. De liederen werden geillustreerd met clips die zich in de jaren tachtig afspeelden, speciaal gemaakt om de karaoke te verlevendigen. In de teksten stonden veel spelfouten.

Later een barman. Hij was in voor een praatje en opdringerig probeerde hij zich in ons – serieuze – gesprek te mengen. Hij brak in en nam het over. Zijn verhaal ging over zijn vrouw die niet meer durfde te vliegen, en dat terwijl hun dochter in het zuiden van Spanje woonde. ‘Daar kom je niet met de bus of de auto.’ Dus gingen ze maar naar Sauerland. We knikten meewarend en hadden geen kant en klare oplossingen in de aanbieding.

Verdriet uit noodzaak

zondag 18 mei 2008

Hij had teveel verdriet, zeiden ze. Hij kon er niet uitkomen. Zijn kinderen hadden gedaan wat ze konden, maar waren niet bij machte het verdriet te verminderen. Dat liet hij niet toe.

Hoeveel verdriet kan een mens hebben? Het gemis was zijn enige bondgenoot. Hij kón het niet loslaten omdat hij haar daarmee nog een keer verloor.

Het was heel mooi weer. Overal waar we fietsten bloeiden uitbundig gele bloemen en fluitekruid. Het was een belediging voor de natuur om nu een bos bloemen te kopen bij de kweektuin die we passeerden. We zetten de fietsen tegen het hek. We wisten hoe de plek eruitzag, maar niet meer hoe we er moesten komen. Een tijdlang bleken we in rondjes te lopen toen we voor de zoveelste keer Onze lieve moeder Antje waren gepasseerd. Maar plotseling waren we er. Helemaal achteraf op een geheel met gras bedekt pad, vol madeliefjes. Hier leek het in niets op een begraafplaats maar op een plek waar je met je geliefde een kleed uitspreidt, een picknicmand tevoorschijn haalt en gedachten zorgeloos zijn.

Na hun dood woonden zij op Madeliefjespad nummer 1, zeiden we tegen elkaar. We wisten niet of het misschien in de tegenwoordige tijd gezegd moest worden. We gingen op het gras zitten en aten een madeliefje. Dat had hij ons geleerd. En ook dat je hommels kon aaien, en dat met blote benen door de brandnetels lopen gezond was. Dat laatste hebben we niet zelf geprobeerd maar we hebben het hem zien doen.

De Kip was er ook, en de Steen. De Kip was een stuk hout in de vorm van een kip en de Steen was gewoon een grote steen, en beide hadden altijd in hun tuin gestaan. Gewoond is een beter woord. Kip en Steen horen in de familie. Na het madeliefje gegeten te hebben, regen we madeliefjes aan elkaar. Het was even wennen om nu grote vingers te hebben die de sneedjes in de dunne stengeltjes maakten. Maar het lukte.

We hingen een krans om de nek van de Kip en om de Steen. Er waren geen woorden nodig.

Ondertussen aan de andere kant van de spoorweg

dinsdag 13 mei 2008

Wat je niet ziet als je in de dagelijkse trein zit tussen stad en stad, maar wel als je de kilometers voor de verandering eens te fiets aflegt. In je hoofd zingt de eenzame fietser.

Een zongebruinde man, gouden ketting en al had had hij er geen, dan had hij er een kunnen hebben, op een bromfiets. Een rieten mand aan de zijkant en daarin een oud, grijs, krullerig hondje, snuitje in de wind. En dan: hee, het zijn twee hondjes.

Twee gehemde vrouwen – hoe oerhollands – die met een verrekijker naar een jong meerkoetje in een sloot kijken. Gouden zonnebrillen op hun neuzen.

Een man met een ontbloot bovenlichaam die bij een recreatieplas van de zon geniet, naast een openstaande autodeur. En dat de auto een bedrijfsauto blijkt te zijn waarop staat ‘Environment inspires’.

Een bijna geheel verlaten parkeerplaats, ingeklemd tussen fietspad, voetbalveld en industrieterrein. Niet te zien vanuit de trein of de auto. Verweerde klinkers met gras ertussen. Er staat welgeteld één auto, donkerrood. En dat naast die auto, op die verder geheel verlaten parkeerplaats, een man tuba staat te spelen.

Hoe luid en eindelijk eens gemeend het applaus.

Uit zwemmen

maandag 12 mei 2008

Toen ze vroeg ‘zullen we morgen gaan zwemmen?’ vond ik dat een goed idee. Het was mooi weer en een verfrissende duik was meer dan welkom.

Zwembadgeluid is uniek. Het komt wel eens voor dat je ’s zomers langs een school loopt terwijl het net pauze is, en dat de geluiden die je dan hoort, doen denken aan een zwembad. Maar andersom gebeurt het nooit. In het zwembad klinkt zwembadgeluid en niets anders.

De eerste teen in het water was altijd al koud en naar. De lucht van chloor minder erg dan in een binnenbad, maar wel des zwembads. En altijd waren er de jongetjes, de enge jongetjes. Ze waren er nog steeds. Er waren jaren en jaren verstreken maar zij leken geen dag ouder geworden.

Ze liepen expres vlak langs. Ik voelde een natte koude aanraking. ‘Ha buuf’, zei er een. ‘Lekker zonnetje he?’ Dat bracht me in verwarring, ik ging bij mezelf na of er inderdaad zo’n jongetje in mijn buurt woonde. Ik wist zeker dat het niet zo was. Ook in het water waren ze overal. Sommige waren heel erg dik, daar leken ze trots op te zijn want zij maakten de beste bommetjes. Ze zwommen onder ons door, ze sprongen over ons heen. Ze bezetten het trappetje als ik eruit wilde.

Na enige tijd hield ik het voor gezien. Ik was afgekoeld, maar nu was mijn ontspannen staat voorbij. Ik vroeg me af waarom ik nou nog steeds bang was voor jongetjes in het zwembad. Hoe oud moet ik worden voordat dat overgaat.