Archief van april 2008

Uit fietsen

zondag 27 april 2008

Alles wat wielen had, was uit de kast getrokken. Peuters werden voortgetrokken op plastic trekkers, kleuters op fietsjes met zijwieltjes kregen een voorzichtig zetje in de rug, iets oudere kinderen probeerden met een hand los te fietsen – handje heel snel even van het stuur – , en ik had voor de derde keer in mijn leven een gloednieuwe fiets en kende het nieuwefietsengevoel nog.

Er waren niet alleen veel mensen op de fiets, maar ook veel mensen op de been. Dat deden ze gekleed in kakikleurige kleding met dikke bergschoenen eronder. Het zag er indrukwekkend uit. Er waren ook veel vogelaars, want aan vogels was in dit gebied geen gebrek. Om het hardst riepen ze om begluurd te worden door opzichtige verrekijkers. Ik manoevreerde mijn nieuwe fiets rond een vogelaar die zichzelf pontificaal op het fietspad geparkeerd had. Een man zei: ‘ziedaar, een lepelaar’.

Tijdens een ietwat moeizame tocht door weilanden over veel te smalle fietsbruggetjes waarbij mijn nieuwe fiets nog bijna te water raakte, kwam een gezin mij tegemoet. De vader tilde de kinderfietsjes een voor een de fietsbruggetjes over. Ik wachtte. ‘Een file in het weiland’, zei de man met een stem die aan files gewend was. Bij het botenverhuur, waar ik mij laafde, wilde een stel een bootje huren, maar er waren geen motorbootjes meer. Er was nog slechts één roeiboot. ‘Wil jij roeien?’ vroeg de man aan zijn vrouw. Maar ze hadden allebei geen zin in roeien.

Aan de kant van het water lagen meerdere dode vissen, al half vergaan. ‘Dode vis, ik ben een eeuwigheid te laat. Waar is je harteklop?’ dichtte ik in gedachte voor de vissen, vrij naar Achterberg.

Muziek voor de goede zaak

zondag 20 april 2008

We zaten op de grond met het gezicht naar de zon terwijl achter ons op een podium een band speelde. Er liepen festivalmensen langs en we dachten: de festivalmode zal nooit veranderen. Altijd dat wijde, altijd dat kleurige, altijd dat zwarte. Kinderen vroegen om lege plastic glazen om festivalmuntjes mee te verdienen. Overal hingen Tibetaanse gebedsvlaggetjes.

Een jongen met een microfoon en een jongen met een klein formaat camera hurkten voor ons neer en vroegen of ze iets mochten vragen. Als je geen politieke dingen vraagt, zeiden we, want daar hadden we geen zin in. Hij beloofde het en deed snel de camera aan. ‘Mag ik wat vragen, zijn jullie hier voor de situatie in Tibet of alleen voor jullie ontspanning?’ We kenden het plaatje al voordat het beeld geschoten was. ‘Voor de Tibetanen willen we best ontspannen’, antwoordden we.

Voor het podium zaten heel veel mensen op de grond. Wij stonden. Een man met een hoge hoed en een kort leren jack sprak ons aan. Hij bleek van flamenco te houden, van Spanje, van stierengevechten en bespeelde de oet. Dat was een soort gitaar. Hij had ook oetles. Toen kwam er een oude hippieman aan. Hij vroeg of we wilden gaan zitten. Dat wilden we niet. ‘Jullie kunnen toch ook gaan staan?’ vonden wij. Hij vond dat: onzin! En stak zijn middelvinger op. Voor de goede zaak en om de vrede te bewaren bleven we nog een poosje staan.

Op het podium zong een Tibetaanse zangeres een Tibetaans lied. ‘Dit lied is dus verboden in haar eigen land’, zei de presentator.

Nu echt lente

woensdag 9 april 2008

Het was heel stil op het plein waar ik op de bus wachtte. Bijna dorps stil. Vogels floten wat voor zich uit terwijl ze zich opmaakten om naar bed te gaan. Omdat de zon de hele dag had geschenen, zat de zon nog in het hoofd van de mensen. Een man liet zijn hond uit. De hond sprong en hapte in zijn riem en de man was blij dat die hond naast hem liep en sprong en in zijn riem beet. Hij lachte naar de hond en toen lachte hij ook naar mij, en toen moest ik ook lachen. Om precies 21.25 uur floepten de lantaarns aan, een voor een, als een tunnel waar je steeds meer richting licht rijdt.

In de trein had ik een keuze: of vóóruit op een opklapstoeltje, of achteruit maar dan op een gewoon bankje. Ik koos achteruit. Ergens verderop zaten mensen heel dicht bijelkaar, dat hoorde ik aan hun manier van lachen, hun gnuifjes. Het rook naar bloemen. Toen de trein het station inreed en ik opstond: links zaten twee mensen heel dicht tegenoverelkaar, ze hielden elkaars handen vast. Rechts zat een meisje met een grote bos bloemen.

De fiets stond er nog. Hij was vrienden geworden met de twee fietsen die al meer dan twaalf uur naast hem hadden gestaan. Dat vond ik mooi om te zien.

Wachten

zaterdag 5 april 2008

En zo was het ineens alweer weken later, had de lente haar intrede gedaan zonder haar gezicht te laten zien, en was ik weer een jaar ouder. Een jaar lang geestelijk voorbereid kon ik al die drieen naast elkaar nog net aan, voor collega’s bleek de klap harder aan te komen. Ze hadden het ‘nooit gedacht’. Dank dank, werd ik dan geacht te zeggen, want het was als compliment bedoeld. Er kwamen vriendinnen van wie ik de meesten langer wel, dan niet kende. Er waren slingers en ballonnen die de geliefde had opgehangen. Mijn jaarlijkse cadeau aan mijzelf was een vrije volgende dag zodat ik onbeperkt kon genieten.

Op de vrije dag zelf moest er gewacht worden. En wel van twaalf tot zes uur op de bezorging van een wasmachine. De website van het transportbedrijf vermeldde: nieuwe service! Bekijk nu online hoelaat uw bestelling arriveert.

Meestal roept verplicht binnenblijven een vorm van dadendrang op. Maar in het bijzijn van de zuster die was blijven slapen, kwamen oude tijden weer boven. Tijden waarin we net op kamers woonden en we van negen tot drie aan tafel hebben zitten wachten op een telefoonman die ons moest verbinden met de buitenwereld. Het waren nieuwe tijden toen, het wachten was nog niet gewend en eerder aangenaam dan vervelend. Het betekende dat we volwassen waren.

We bekeken oude fotoboeken, zagen onszelf in versies van vijftien jaar geleden. Soms zeiden we bij een foto ‘weetjenog hoe leuk dat toen was’ en soms ‘wat was dat een klotetijd.’ Dat was niet erg, want verleden laat zich niet vergeten.

Er was veel vreugde deze afgelopen dagen. Misschien zelfs geluk, als dat niet zo’n zwaarbeladen woord was.