Uit fietsen
zondag 27 april 2008Alles wat wielen had, was uit de kast getrokken. Peuters werden voortgetrokken op plastic trekkers, kleuters op fietsjes met zijwieltjes kregen een voorzichtig zetje in de rug, iets oudere kinderen probeerden met een hand los te fietsen – handje heel snel even van het stuur – , en ik had voor de derde keer in mijn leven een gloednieuwe fiets en kende het nieuwefietsengevoel nog.
Er waren niet alleen veel mensen op de fiets, maar ook veel mensen op de been. Dat deden ze gekleed in kakikleurige kleding met dikke bergschoenen eronder. Het zag er indrukwekkend uit. Er waren ook veel vogelaars, want aan vogels was in dit gebied geen gebrek. Om het hardst riepen ze om begluurd te worden door opzichtige verrekijkers. Ik manoevreerde mijn nieuwe fiets rond een vogelaar die zichzelf pontificaal op het fietspad geparkeerd had. Een man zei: ‘ziedaar, een lepelaar’.
Tijdens een ietwat moeizame tocht door weilanden over veel te smalle fietsbruggetjes waarbij mijn nieuwe fiets nog bijna te water raakte, kwam een gezin mij tegemoet. De vader tilde de kinderfietsjes een voor een de fietsbruggetjes over. Ik wachtte. ‘Een file in het weiland’, zei de man met een stem die aan files gewend was. Bij het botenverhuur, waar ik mij laafde, wilde een stel een bootje huren, maar er waren geen motorbootjes meer. Er was nog slechts één roeiboot. ‘Wil jij roeien?’ vroeg de man aan zijn vrouw. Maar ze hadden allebei geen zin in roeien.
Aan de kant van het water lagen meerdere dode vissen, al half vergaan. ‘Dode vis, ik ben een eeuwigheid te laat. Waar is je harteklop?’ dichtte ik in gedachte voor de vissen, vrij naar Achterberg.