Archief van oktober 2007

Van alles wat

woensdag 31 oktober 2007

De theelepels stammen uit de tijd dat we net uit huis waren en vonden dat we wel konden bezuinigen op theelepels. Daarom staat er ‘La Place’ op. Ik slaap in een t’shirt waarin ik de tally ho heb gereden. Dat is een wedstrijd waarin je te paard heel hard moet stappen draven galopperen zonder zadel en zweep. Het is een erg oud shirt. Ooit droeg ik een bril en mijn fotoboek begint op mijn zestiende, toen ik lenzen had. Nu heb ik weer een bril want zestien jaar geleden konden ze niet voorzien dat altijd maar lenzen dragen misschien heel slecht voor je ogen kan zijn op de lange termijn. Ik draag ‘m alleen als ik thuis ben. Vrijdag moet ik weer naar de oogarts en ben bang voor het vonnis ‘je mag voorlopig geen lenzen meer in’. Zondag gaat een vriendin voor het Wereld Natuur Fonds meedoen aan een duik in de zee en ik ben bang dat ik mee moet doen omdat me dat een beter gevoel geeft over mijzelf ook al weet ik nog niet wat de dieren aan mijn bibberende lijf zullen hebben.

Ik heb de doos van de zolder uitgepakt en weer ingepakt in dezelfde doos. Er lag een gitaarboek van The Doors in en ik dacht toen dat ik Riders on the storm op de gitaar kon spelen, er zat een e en a-akkoord in. Ik vind nieuwe dingen eng en noem het ‘spannend’. Soms hoor ik mijzelf zeggen dat veranderingen goed zijn. Ik weet niet waarom bovenstaande constateringen in een stuk tekst staan.

Het aapje dat nooit vergeten zal worden

zondag 28 oktober 2007

Er moest weer eens uitgewaaid worden en dat gebeurt al zolang ik leef op hetzelfde eiland. Aan elke muur die nog overeind staat kleeft wel een herinnering. Het geheugen speelt trouwens rare spelletjes in het bewaren, want wat heeft het voor zin om te onthouden dat iemand van ons in de straat waar we nu lopen 25 jaar geleden een keer heeft overgegeven? Ik bedoel maar, een eiland vol herinneringen waar nog zeer regelmatig nieuwe bijkomen (dat er op een plek een paar honderd meter daarvandaan vorig jaar nog gekotst is, dat hebben we nooit aan iemand verteld).

Het dorp lijkt in niets meer op het dorp dat we ooit hebben leren kennen. Hier heerst het toerisme. Elke winkel is gericht op strandbezoek; schepjes en badkleding in de zomer, mutsen en fleecejacks voor de winter. Vliegers zijn er het hele jaar te koop. Vrijwel de hele straat wordt bezet door horeca, al dan niet versierd met netten, zand en schelpen in glazen waxinehouders, een geschilderde meeuw. Alleen het kerkje waar we dia’s keken over het eiland (‘wat mogen jullie lekker laat opblijven!’) is nog onveranderd.

En de kapster is dezelfde. De kapster die de vader van zijn lange hippie-lokken ontdeed en hem er een permanent voor in de plaats gaf zodat zijn kinderen hem niet meer herkenden. De kapster die vroeger een aapje had. Dat weten we zeker, want er is bewijs van: we staan ermee op de foto. We gaan het rondvragen. ‘Wist jij dat de kapster vroeger een aapje heeft gehad?’ ‘Nee, daar weet ik niks van, echt waar? Vraag het anders eens aan die man op de hoek van de bar, hij zal het nog wel weten.’

Niemand lijkt zich het kappersaapje te herinneren. Maar wij weten wel beter. We kijken naar de plek in de dorpsstraat waar ooit de kapsalon huisde. Op de grond zitten kinderen in een kring. Een meisje draagt een roze shirtje, een andere een witte. Naast hen zit een klein aapje vast aan een touw. Hij heeft zijn rechterarmpje in de lucht.

Geen gemijmer meer

dinsdag 23 oktober 2007

Dat is waar ook, dat dit gemijmer nu al langer dan een jaar voortduurt. Mijmerdemijmermerlijn. Maar nee, niet alles is gemijmer. Want mijmeren is fijn, maar niet als er geen acties tegenover staan. Ik ga de spreekwoordelijke moederschoot verlaten. Het heeft lang genoeg geduurd.

Het is erg leuk om te zeggen tijdens vergaderingen: ‘dat zal mijn opvolger moeten regelen.’ ‘Wat, ga je weg?! Nee, waarom!’ Geen vraagteken maar een uitroepteken. Zo van je bent gek, hier is alles goed, wat drijft jou de boze buitenwereld in? Ik zou kunnen zeggen ‘jullie’. Jullie maken me doodsbang, met jullie jubilea-certificaten aan de muur, jullie onwil tot veranderen, jullie eeuwige gevergader zonder dat er ooit een punt van de actielijst geschrapt kan worden. ‘Zet maar weer op de agenda voor volgende maand.’

Maar ze snappen me wel, zeggen ze vervolgens. Goed van/voor je. Alsof ze me vanaf hun veilige basis toch nog een duwtje voortwaarts willen geven. Voor jou is het nog niet te laat, roepen ze, ga maar, doe ze de groeten van ons. En dat wil ik best. Want op een enkeling na mag ik ze graag. Een collega die net wat eerder dan ik de moedige stap genomen heeft, waarschuwde me voor de roze bril. Die komt vooral aan het einde in zicht. ‘Dan lijkt ineens alles mooi en aardig en denk je dat je collega’s je beste vrienden zijn en heb je geen idee waarom je jezelf dit aandoet. Als je in die fase terechtkomt, gewoon de bril afzetten.’

Het is waar, o wat mag ik iedereen graag. Ik heb meer geduld dan ooit en leg rustig alles nog een keer uit, misschien ligt het wel aan mij en kan ik gewoon niet goed uitleggen. Vergaderingen zijn helemaal niet zonde van mijn tijd want ik zie dat iedereen met de beste bedoelingen handelt. Het komt heus wel goed met mijn collega’s, en met mijn opvolger ook. En ik heb straks lekker drie weken vrij.

Een laagje vet

vrijdag 19 oktober 2007

Het is herfstvakantie. Nu merk ik daar zelf weinig van want ik ben geen kind meer en heb geen kind, maar het is doodstil in de buurt. En dat vind ik raar. Het lijkt wel of alle kinderen op vakantie zijn. Een verdwaalde vader in pak schopt een bal tegen de muur met z’n zoontje, een meisje fietst haastig naar huis. Dat is alles.

Het lijkt wel zondag. Er hangt een grijze deken van stilte over dit gedeelte van de stad. Soms rijden er auto’s langs, maar als die verdwenen zijn is het weer net zo stil als daarvoor. Ook het water beweegt niet. Het is rimpelloos, zoals water alleen kan zijn als iedereen binnen is en z’n adem inhoudt. Ik ga denken dat ik het ben die zich vergist. Is het misschien echt zondag? Ben ik het besef van tijd kwijt? Overtreed ik een avond/dagklok?

Thuis kruip ik op de bank en verlies mezelf in een opgroeiend ijsbeerjong op Animal Planet. We staan aan de kant van de ijsbeer, dus het is niet zielig dat moeder ijsbeer voor haar kind een jong zeehondje de kop afscheurt. Vet moet er gekweekt worden. Alleen dan hebben we bestaansrecht.

Verkeerd bezorgde bloemen

dinsdag 16 oktober 2007

‘Wil jij deze bos bloemen bij de buren zetten, jullie hebben toch de sleutel? Ik moet nu weg.’ Ze had de bos aangenomen toen niet alleen de buren maar ook de buren van de buren niet thuis waren geweest, wij dus. Ik zette de bos op het aanrecht. Ons aanrecht. Er zat een kaartje in de bloemen, ‘gefeliciteerd met jullie dochter’.

We hadden de sleutel wel, maar deze avond hoefde ik nou eens niet voor de buurkat te zorgen. En zonder opdracht durfde ik het huis van de buren niet te betreden. Ook niet om een bos bloemen neer te zetten.

Ik dacht na. Moest ik wachten tot ze thuis waren en dan aanbellen? Maar dan had ik niet een zelfgekochte bos bloemen te geven, zoals ik van plan was als moeder en kind thuis waren, maar was ik slechts een doorgeefluik voor een onbekende. En hoe wist ik wanneer ze thuiskwamen? Moest ik dan steeds naar buiten lopen en naar rechts kijken of ik al een auto zag? Daar had ik geen zin in. In elk geval durfde ik écht niet naar binnen, zo had ik al besloten. Maar hoe kwamen de buren nou aan de weet dat ze bloemen hadden die hier stonden?

Ik was niet rustig meer. Dacht dat ik elk moment paraat moest staan al wist ik niet precies waarvoor. Het maakte me bozig. Op de overbuurvrouw die er mooi vanaf kwam met haar ‘ik moet nu weg’, op de buren die er niet waren, en op mijzelf die niet wist hoe om te gaan met zulke doodgewone situaties.

Maar niemand zal er ooit achterkomen dat ik gewone situaties helemaal niet zo gewoon vind. Want morgen bel ik weer aan geef de bloemen door lach en praat ik vraag hoe is het nou en wat een schitterende baby.

Op ener verzoek

vrijdag 12 oktober 2007

Ik maak er geen gewoonte van, maar voor deze ene keer wil ik wel voldoen aan het ‘op veler verzoek‘. Dat ‘veler’ neem ik met een korreltje zout, maar ach, gebruiken we niet allemaal zout in het leven, strooien het soms zelfs in wonden?

Het is waar, al eerder is de pop met roest in haar ogen opgedoken in mijn schrijfsels. Internet bestond nog niet, we schrijven tijden van papier. Ook toen al besefte ik dat een plastic ding, hoe waardeloos en doods op zichzelf, een leven met zich meedraagt. Het gemakkelijkste is nu om enigszins cynisch te zijn. Puberteit, hahaha, en o wat vonden we onszelf belangrijk, wat zijn we blij dat die tijden voorbij zijn. Maar waarom kiezen voor de gemakkelijke weg?

Dertien

Mijn pop heeft roest in haar ogen
haar mond is slechts een vale streep
haar haar is nu
een veilige plaats voor ongedierte
ze staart strak
voor zich uit.

Mijn laatste blik op haar kan ik nooit vergeten
verdwenen is ook mijn
wat-kan-mij-het-schelen-blik.

Voor de oplettende lezer: je hebt gelijk. Die laatste blik vond helemaal niet zoveel jaar geleden terug, maar vorige week. Wist ik veel dat dingen in dozen stoppen iets anders was dan weggooien.

De emotionele waarde van rommel

dinsdag 9 oktober 2007

Het ouderlijk huis gaat verhuizen. Het huis zelf blijft natuurlijk staan, maar de inhoud, mens en troep, gaat weg. En daarom moest de zolder opgeruimd worden. Niet alles hoeft weg, was de boodschap, maar we willen niet zomaar alles meeverhuizen. Dus zoek alsjeblieft je spullen uit en gooi weg wat weg mag.

Er ging veel weg. Maar er bleef ook veel. Het meeste zag ik ertegenop om Hadewijch tegen te komen. Hadewijch was waarschijnlijk een maand of zes oud, gezien haar gestalte, en ze had een donkere huidskleur. Bruin, zou ik vroeger zeggen. Inmiddels zou ze een jaar 25 moeten zijn. Wat moest ik doen als ik haar tegenkwam in een doos of een zak? Ik was echt niet van plan haar mee naar mijn huis te nemen, we hebben geen kamers over. Maar weggooien? Vantevoren had ik het mijn vader voorgelegd. Hij was het met me mee eens dat we haar niet zomaar konden ‘weg doen’. Ze zou bewaard, gespaard mogen blijven. Maar waar was ze nou?

En toen wist ik het weer. Er was al eerder een zolderopruimactie geweest. Een die minder omvangrijk was (de zolder verhuisde niet maar werd verbouwd), maar met dezelfde opdracht: gooi dingen weg. Ik was rigoreuzer te werk gegaan dan nu. Had een vuilniszak mee naar boven genomen en heel stoer grote happen uit mijn verleden weggegooid. Poppen, knuffels, en naar nu bleek, Hadewijch. Ik had het voorval uit mijn geheugen verbannen.

De pop met roest in haar ogen keek me stoicijns aan. Ik draaide mijn hoofd om en legde haar in een doos, de doos voor ‘weg’. ‘Wil je deze brieven nog hebben?’ vroeg het zusje en ze begon voor te lezen. Ik wilde niet luisteren, wilde de stapel in een keer weggooien. ‘Gooi maar weg’ zei ik maar ze zei ik houd de mijne wel. Ze duwde me mijn stapel in handen en ik kon niet anders dan lezen en ze mee naar huis nemen. En ik heb al zoveel oude brieven.

Toen kwam ik Elsje tegen. Ze keek me lief aan met haar bruine ogen en rode lipjes. Ze droeg een jasje dat mijn moeder zelf gemaakt had. Ooit had ik haar op mijn verjaardag trots mee naar school genomen, de vrije school. Ik had nog nooit zoiets moois als Elsje gezien. Maar haar gezichtje was van plastic, en haar armpjes en beentjes ook. Daarom, omdat ze niet geheel van stof was, mocht ik haar die dag niet bij me houden maar moest ze helemaal in haar eentje in een hoek zitten.

Nu staan er twee dozen in mijn slaapkamer met oude opstelschriften, werkstukken, een stenenverzameling, brieven, een dagboekfragment omdat er op dat moment even geen dagboek voor handen was en je moest toch wat, een dieren- en een hondenplakboek. Elsje zit op de verwarming en ze lijkt een tijdreiziger uit mijn jeugd.