De weg naar huis
vrijdag 7 september 2007Twee Britse toeristen stonden verbaasd, gniffelend, nieuwsgierig en tegelijkertijd vol afschuw iets te bekijken. Zonder mee te kijken wist ik wat ze zagen. Een baby met het hoofd van een oude man. Het was een aanplakbiljet voor een theatergebeuren. Ik fronste, mijn hoofd deed zeer. Ik fietste verder langs het reservaatcafé waar vier jonge mensen net hun glas bier omhoog staken. ‘Op een vruchtbare samenwerking’, hoorde ik hen zeggen. Op een boom hing een velletje papier met als kop Fietswielen, en daaronder Zaterdag ben ik zo stom geweest om… en toen was ik al voorbij.
Op de ophaalbrug stond een oude, in meerdere kleuren gespoten auto met een blonde jongen er half onder. Het was zo’n jongen die in een dorp populair zou kunnen zijn bij de meisjes. In een dorp van vroeger, of in een televisieserie uit de jaren tachtig. Hij gedroeg zich alsof hij gewoon nog in dat dorp aan zijn auto lag te sleutelen in plaats van midden in een grote stad op de openbare weg.
Na de brug fietste een er man langs die iets groots over zijn schouder had hangen; een statief? Vishengels? Onze blikken kruisten en hij had iets van een lach. Bij het stoplicht stond een jongen die op de fiets een andere fiets aan zijn hand meevoerde. Hij haalde me al snel in, hij kon echt heel goed fietsen met twee fietsen.
Mijn hoofd bonkte en ik dacht dat niemand mij zag.