Archief van juli 2007

Blootgegeven

donderdag 26 juli 2007

Terwijl ik me op een doodgewone dinsdagochtend sta aan te kleden, wordt er ineens een ladder voor het raam gezet. Dat is niet de bedoeling. Een glazenwasser zou om acht uur ’s ochtends niet als eerste aan het slaapkamerraam mogen beginnen. In plaats van op m’n gemak wat leuks uit te zoeken gris ik snel de kleren van de dag ervoor van de kruk en kleed me op de gang aan. Het gezicht van de glazenwasser verschijnt voor het raam. Heeft hij me in mijn ondergoed betrapt?

Betrapt, wat een onzin dat ik dat woord denk. Ik ben gewoon thuis! Maar plotseling bezie ik mijzelf vanachter dat raam en lijkt alles een vooropgezet plan. Ondergoed heet ineens geen ondergoed meer maar lingerie (‘ik zag haar in lingerie’, zal hij zeggen). Ik loop de slaapkamer weer binnen om de rest van mijn kleren te pakken. Nu ziet hij mij zeker. Ik zwaai maar even en sla de dekens van het bed open om te luchten. Suggestief?

Nu moet de bananenplant nog water krijgen. Als ik de woonkamer binnen kom, is de ladder alweer verplaatst. De glazenwasser staat nu pal naast de banaan. Met de gieter in de hand buig ik me naar de plant toe en denk aan mijn decollet̩ Рmijn decollet̩, niet voor hem bedoeld Рdat ik nu wel heel openlijk onder zijn neus tentoonspreid. Ik word er boos van, maar ik weet niet precies op wie of waarom.

Is het de glazenwasser die op een verkeerd tijdstip de ramen komt wassen en zo een blik vangt in intieme ochtendrituelen? Of ben ik boos op mijzelf omdat ik de woorden ‘betrapt’, ‘lingerie’, ‘decolleté’ en ‘intiem’ gebruik terwijl het gewoon dinsdag is met gewone dinsdagwoorden als ‘gezien’, ‘ondergoed’, ’truitje met lage hals’ en ’thuis’?

Eend op het spoor

maandag 23 juli 2007

Op station Schiphol staat de trein lang stil. De vertrektijd is al een kwartier verstreken. Gelukkig laat de conducteur ons niet in het ongewisse:

‘Dames en heren, de trein heeft vertraging omdat er een hond het spoor op is gelopen en die proberen ze nu te vangen. Ladies en gentlemen, we’re delayed because there’s a dog on the track.’

Gerustgesteld pak ik mijn boek weer op, een vertraging is altijd beter te verteren als je de oorzaak ervan weet. Al geef ik toe, met herfstbladeren, onweer of een gebrek aan een machinist kan ik minder goed overweg. Het liefst heb ik oorzaken zoals ‘we zijn vertraagd want er hangt een fiets op de bovenlijn’. Die heb ik echt een keer gehoord. Dan moeten de mensen lachen en kijken ze elkaar aan, want lachen wil men delen.

Een paar banken verderop zit een vrouw al een uur lang te bellen. ‘We zijn vertraagd, ja echt heel raar, er loopt een eend op het spoor, belachelijk toch? Wat moet een eend nou op Schiphol?’

Er klinkt gerochel aan de overkant

donderdag 19 juli 2007

Hij rochelt de hele dag. Dat zou ik geen probleem hebben gevonden als het gerochel aan de andere kant van de wereld plaatsvond. Maar helaas bevindt het gerochel zich in de tegenoverliggende kamer. Door de opendeurcultuur lijkt dat nog dichterbij. Het is geen gewoon keelschrapen zoals je ‘s ochtends doet na een nacht waarin de stembanden tot rust zijn gekomen. Dit komt van veel dieper en het gaat de hele dag door. Soms klinkt na het gerochel het geluid van het overboord zetten van de overtolligheid. Maar waarin? Heeft hij een speciaal bakje voor dit doeleinde staan? Op de vloer?

Zijn stem is op z’n zachtst gezegd opmerkelijk. Hij heeft een veel te hoge, schorre stem die klinkt als Pingu, de pinguin van klei. Hij komt uit Sri Lanka en spreekt Engels, bijna onverstaanbaar vanwege die stem. Vaak voert hij lange telefoongesprekken in het Srilankees met een grote koptelefoon op. Soms trekken we onze deur dicht, maar liever zouden we zíjn deur demonstratief willen sluiten als het gerochel weer klinkt. ‘Durf jij? Ik niet’, zeg ik. Als hij nou Nederlands was geweest…Maar nu zou het vast lijken of we hem discrimineren, want hij ís al zo raar met dat stemmetje van hem.

En zo discrimineren we hem nu:  door zijn deur open te laten, geen commentaar te geven op de onsmakelijke gewoonte en door het lijdzaam ondergaan van het gerochel.

Een levend decor

vrijdag 13 juli 2007

Het was precies zoals ik had gehoopt dat het zou zijn. Eigenlijk beter nog. Ik was bang dat het vanbinnen misschien te hip gemaakt zou zijn, retro in plaats van authentiek. Maar nee hoor, het behang op de muren was donkerroze, neigend naar bruin door de sigarettenrook van jaren, ornamenten erop en dan niet de versie van de Praxis. Dit was het echte werk.

Aan een grote tafel in het midden zaten een paar oudere mannen en vrouwen. In plat Amsterdams namen ze de meest uiteenlopende onderwerpen door. Bijvoorbeeld aardbeien: ‘Als je dur teveel van eet, krijje een aarbeieneus, wist je dat?’ Misschien drong de buitenwereld hier iets later door dan op andere plekken, zo lang was alles al onveranderd. Maar toch kwamen moderne inzichten langzaam binnendruppelen: ‘Se segge ook dat van roken je sperrema slechter wordt’.

Dit was weer eens zo’n plek waar alles klopte. Aan de bar een vervallen alcoholist in een leren jack. Een oud mannetje in zijn eentje aan een tafeltje met een sigaar. Achter de bar een dikke blonde dame in een glanzend roze blouse. Haar dikke zoon aan de punt van de bar met ‘hee Cor!’ proberend de aandacht te trekken van een van de stamgasten. Zo’n café waar een rookverbod eenvoudigweg geen realistisch scenario is.

De Film- en Televisieacademie zit om de hoek. De filmstudenten zien ook wel dat ze een kant en klaar decor tot hun beschikking hebben. Ik heb al wel eens cameramannen en grote lichtinstallaties voor het café zien staan. Ik stel me voor dat het café een soort reservaat wordt. Misschien mogen wij er straks ook niet meer komen (ze zouden een leeftijdsgrens kunnen gaan hanteren, of de eis stellen dat je geboren en getogen Amsterdammer moet zijn). Dan staan we onder de oude lantaarn die aan de buitenkant van het café hangt, kijken naar binnen door de hoge ramen en we zien dat niet alles altijd maar met de tijd mee hoeft te gaan.

Kijken mag, aankomen niet. ’t Kan kapot gaan.

Hoe we droge voeten houden in natte tijden

woensdag 11 juli 2007

Hij is nu naar de camping. Een camping in de Ardennen. Maar wel in een caravan, want anders krijgen ze natte voeten. Ze zijn met z’n drieën weg: de verongelijkte, de wiskundeleraar en de andere wiskundeleraar. Of die laatste echt wiskunde geeft of iets anders weet ik het niet zeker. Wat ik wel zeker weet, is dat ze elke dag na werktijd de naastgelegen studentenkroeg induiken. Ze halen elkaar op uit hun werkkamers; ‘is Smeulemans al klaar? Kom, wij gaan vast, hij is altijd laat!’ en weg zijn ze. Zij zijn de laatsten der mohikanen die goeiesmorregens zeggen. Koffie halen ze niet uit de automaat zoals wij. Ze gaan onder werktijd naar het café want ‘die koffie hier is niet te zuipen.’

Hij kwam binnen voor een praatje. Ik had mijn vorderingen tot het worden van een beter mens al een tijdje gestaakt, vandaar. Zijn keuken was nu eindelijk af. ‘Er zit een nieuwe gootsteen in van Ikea. Kost niks en echt hartstikke mooi. Wil je een foto zien?’ Hij haalde zijn telefoon tevoorschijn en zocht de betreffende foto op. ‘Mooi hoor’, zei ik. Ik probeerde nog een aanvullende belangstellende vraag te bedenken maar wist er geen.

‘Nou, en morgen naar de camping hè. Ik heb gezegd dat we deze keer niet in een tent gaan hoor, veel te nat. ‘k Heb geen zin in natte voeten. Kunnen we ’s avonds in de caravan tenminste gewoon nog een biertje pakken.’

Ik trek mijn regenbroek aan over mijn panty en prop mijn rokje erin. Ik denk aan drie mannen in een caravan.

Lief dagboek

dinsdag 10 juli 2007

Ik zou over een trouwende collega kunnen schrijven. Hoe apart het is om iemand tegenover wie je dagelijks zit op een goede dag in trouwkostuum met hoge hoed onder de arm te zien, vergezeld door een vader, een moeder, een hele familie. Hem een ons onbekend meisje verliefd aan te zien kijken. ‘Ja ik wil’ te horen zeggen.

Ik zou verder kunnen uitweiden over het misverstand van afgelopen week, waar ik me gelukkig goed uit heb weten te redden. Het biertje is er inderdaad op gedronken, onee, witte wijn. ‘Maar wat was er dan aan de hand, wij zijn zo nieuwsgierig, vertel nou!’

Of ik kan schrijven over de toekomstplannen, de opdracht die iemand me vandaag gaf: ‘bedenk een doordeweekse dag over een jaar en stel je voor wat je die dag van minuut tot minuut doet, hoelaat je opstaat, met wie je bent, waar je bent.’

Of natuurlijk gewoon over een weekendje weg met z’n allen waar de strijd tussen gezelligheid en irritatie snel bekeken lijkt…

Maar voor al deze onderwerpen zou ik geen mijmerlijn meer kunnen heten en zou ik anoniem moeten onderduiken ergens diep in het web. Voor nul lezers schrijven en dat heet eigenlijk gewoon een dagboek met een slot erop. Ik heb er nog wel een liggen ergens.

‘Lief dagboek, vandaag heb ik lekker gefietst naar Ransdorp en Durgerdam en het was zo fijn, de lucht was zo mooi, ik kwam helemaal tot rust.’

Zijn jullie er nog?

Ik had het niet over jou

woensdag 4 juli 2007

Ik wist het echt niet. Als ik het vantevoren had geweten, zou ik er drie keer over hebben nagedacht en het stukje hoogstwaarschijnlijk anders hebben geschreven. Zo’n creatieve geest had ik op dat moment nou ook weer niet. Totaal niet zelfs. Gewoon, het moest grappig zijn, niet diepzinnig, beetje flauw. En daar was ik aardig in geslaagd vond ik zelf. Maar wist ik veel dat het opgevat zou worden als een bekritisering, een aanval op degene die het stukje toevallig onder ogen kwam?

Ik schrijf zo min mogelijk over anderen en voornamelijk over mijzelf. En als ik wél iets over een ander schrijf, zegt dat meer over mij dan over die persoon. Mijn allerlaatste bedoeling was dus om een echt iemand te beschrijven. Niet interessant genoeg. Toch herkende iemand zich in het fictieve, grappig bedoelde tekstje. Voelde ik me, hoewel de grote onschuld zelve, toch geroepen er iets over te zeggen. Dat ik dat er zeker niet mee bedoeld had, en wat jammer dat het zo verkeerd is opgevat. ‘Zullen we er morgen maar op drinken?’

Hoeveel meer mensen in mijn omgeving heb ik onbewust ooit beledigd? Msschien door een formulering die ikzelf alleen maar mooi vond, maar die kwetsend opgevat kon worden? En over wie zegt dat wat?

‘You’re so vain, you probably think this song is about you…Don’t you?’

Bier op z’n Duits

zondag 1 juli 2007

‘Zwei Kölsch?’ Ha, wat een fijne begroeting, vonden wij, en we knikten dankbaar voor zoveel begrip. Wat me overigens opviel na een paar dagen in Keulen vertoefd te hebben: waar zijn de grote Duitse bierpullen gebleven? De halve liters? Iedereen drinkt hier fluitjes! Dat is niet het Duitsland zoals ik mij voorstelde. Fluitjes zijn snel leeg, en we hoefden maar op te kijken of we vingen al een blik van een van de vele obers. Échte obers, oudere mannen met zwarte broeken en witte blousjes en schorten voor. ‘Zwei Kölsch?’ en ons ‘Ja’ was nog niet uitgesproken of er stonden twee nieuwe.

We gingen eens oplettend om ons heenkijken. We hielden een man in de gaten die net zijn fluitje op had en zijn lege glas neerzette. Keek hij op naar de ober om een nieuwe te vragen? Dat deed hij niet. Er kwam gewoon een vol fluitje voor terug. En hij zei niet iets in de trant van ‘Hee ho eens, hier heb ik niet om gevraagd!’. Nee, dit was normaal. Dan waren wij toch nog teveel de toerist om ongevraagd voorzien te worden van bier. Maar wij wilden er ook bij horen.

Onze metgezellen kwamen ons vergezellen en we legden uit hoe het hier werkte. Nu gingen we alles op alles zetten om als Duitser onder de Duitsers behandeld te worden. Lege glazen opvallend aan de rand van de tafel plaatsen. Een kort knikje als de ober onze kant op keek. Het ging werken. Na verloop van tijd werd ook ons niets meer gevraagd en werden we doorlopend van vers bier voorzien.

Even dreigde het fout te gaan. Nadat ik tussendoor een cola besteld had, wat heel veel moeite had gekost, werd ik niet langer bediend. Ik hoorde er niet meer bij. Nu moest ik expliciet duidelijk maken dat ik nu wel weer een Kölschje lustte.

Het werd drukker en drukker. De ruim tien man personeel wat in het begin zo overdreven leek, ging op in de massa. Alle tafels waren bezet en overal stonden grote groepen mensen. Er was lawaai, gepraat en veel hard gelach, sigarettenrook, en steeds weer dat bier. Elke keer opnieuw. Ik dacht dat ik hier nooit meer wegkwam. Ergens diep vanbinnen had ik nog een besef van een andere wereld; een met frisse lucht en stilte. Maar hoe ik die plek ooit kon bereiken wist ik niet. Misschien was het ook wel een illusie te denken dat dat kon.