Archief van maart 2007

We blijven bidden

woensdag 28 maart 2007

De eerste twee kantjes beslaan weer gekregen en gegeven cadeaus. De kerst lijkt eeuwen geleden geleden maar komt in volle hevigheid terug met christmas presents en christmas trees. En natuurlijk nogmaals dankdankdank voor de stroopwafels, je kan me wel een doos vol sturen zo lekker vind ik ze.

Daarna volgen een paar vragen waarop ik meen al geantwoord te hebben. Je lievelingskleur was toch geel? Het is lang geleden dat ik iemand mijn lievelingskleur heb verteld, daar vraagt niemand meer naar. Maar ik heb er wel een, en zelfs vol overtuiging. Het voelt alsof ik schrijf met een penvriendin op de lagere school, plaatjes ruilen van Snoopy en popsterren. Zeg maar waar jij fan van bent, dan stuur ik dat naar je op. Zij is fan van Elvis. En spaart dingen met hartjes.

Ze is ouder dan ik. Vroeger heb ik een keer een penvriendin die jonger bleek te zijn dan ze had gezegd, aan mijn jongere zusje doorgegeven. ‘Mijn zusje wil wel verder met je schrijven, ik vind je te jong.’ Raar. Nu ben ik de jongste maar het leeftijdsverschil voelt als een afstand tussen moeder en kind. Met mij in de rol van moeder.

Ook blijft ze bidden voor een boyfriend. Dat is wel moeilijk, want bijna niemand ziet hoe ze echt is maar alleen hoe ze eruitziet. Ooit is ze getrouwd geweest maar haar lover used to beat her up. Zo heeft ze al meerdere miskramen gehad. En dat in een zin.

En eindelijk het recept voor bananabread! Wie geinteresseerd is, laat het me weten. Het moet het beste van de hele wereld zijn.

Zelfmedicatie

maandag 26 maart 2007

Ik ben niet goed in ziek zijn en heb ook niets met mensen die ziek zijn. Dat betekent dat ik op dit moment een grondige hekel aan mijzelf heb en mijn naasten vertel dat het hun goed recht is om ook een grondige hekel aan mij te hebben. Ik weet bijna zeker dat ze gehoor geven aan mijn oproep.

Ik kan me er niet bij neerleggen, letterlijk en figuurlijk. (Het valt me de laatste tijd op dat de begrippen ‘letterlijk en figuurlijk’ steeds vaker foutief gebruikt worden. Men bedoelt dan niet echt ‘letterlijk’, maar gebruikt het slechts als een versterking van een bewering. Dat irriteert me.) Ik doe er alles aan om beter te worden. Ik heb bedacht dat alcohol helpt tegen een ontstoken keel en goed werk levert in het doden van bacterien. Dus op mijn laatste krachten breng ik een bezoek aan Gall & Gall en schaf een fles cointreau aan. Misschien was whisky beter geweest maar het is me nog niet gelukt daarvan te gaan houden.

En ineens bevind ik me niet meer thuis op de bank maar in een café waar een popquiz gehouden wordt. We raden platenhoezen, graven in ons geheugen naar obscure artiesten uit de jaren tachtig, zoeken naar gemeenschappelijke thema’s in verschillende liedjes (pas na een nummer of zes komen we erachter dat het ‘ouders’ moet zijn). En worden met behulp van het tafeltje naast ons vijfde. Na het cointreau-bodempje slik ik nu ijsblokjes door en drink het bier zo koud mogelijk op. Het werkt.

Ik word wakker met een doodgewone kater wat een stuk beter te verteren is dan een lullig griepje. Tien hele minuten lang geloof ik dit. Daarna lijkt beterschap verder weg dan ooit.

Je moet iets overhebben voor een goed verhaal

zondag 25 maart 2007

Ik moest vooral wennen aan het lopen op skischoenen. Stijf als een robot duwde ik steeds het ene en dan weer het andere been naar voren. Het leek of iedereen veel soepeler liep dan ik. De schoenen uittrekken was geen optie want op sokken was het apres ski-gebeuren niet echt begaanbaar. Ook een vreemde gewaarwording: zitten op de wc met die harnasjes aan. De afstand wc-bril/voeten klopte ineens niet meer en ik moest denken aan wat ooit hetzelfde had gevoeld:

Het is net alsof ik met rollerskates aan op de wc zit.

Maar de laatste keer dat ik met rollerskates aan op een wc had gezeten kan niet minder dan twintig jaar geleden geweest zijn.

Maar het wende, zoals ook het skien zelf wende. Na de eerste dag gingen de skibewegingen ’s nachts gewoon door. In de ochtend durfde ik eigenlijk niet meer te skien, maar onder het wakend oog van Jean Luc of Jean Louis, daar zijn we nooit helemaal uitgekomen, kwam ik toch elke keer weer ongedeerd de berg af. En op de derde dag was ik zelfs steeds aardig snel beneden, hoe belabberd mijn skien er verder ook uitzag. De angst was weg.

Er moest natuurlijk nog wel even een winters sfeertje aan te pas komen na al die zonneschijn en zonder jas want ik stik van de hitte-praktijken. Dus ging het sneeuwen, werd het ijzig koud door een harde wind, was de piste niet meer goed zichtbaar, waren hoogtes niet in te schatten, was de bovenkant van de sjaal bevroren, hingen er ijspegeltjes aan de wimpers en waren we tot overmaat van ramp de weg kwijt.

Straks hebben we een mooi avontuur te vertellen, dacht ik toen ik mij met bevroren tranen een weg naar beneden zocht. Spreken ging toen al niet meer.

Hoe waardevol achterom kijken kan zijn

donderdag 22 maart 2007

Ik laat mijn route naar huis vaak leiden door het stoplicht: staat het op rood, dan ga ik rechtsaf, staat het op groen, dan ga ik rechtdoor. Maar rechtdoor is leuker en ik smokkel vaak. Dan wacht ik wel even voor rood, zo’n haast heb ik nou ook weer niet. Er staan ook twee jongens met een fiets. De ene jongen is van de bagagedrager gesprongen en ze staan gezellig keuvelend bij het rode licht te wachten. Ze kijken langs mij heen naar wat achter ons ligt. Er moet daar iets heel bijzonders te zien zijn. Ze wijzen en zeggen ‘wauw’. Omdraaien wil ik niet, want dat zou betekenen dat ik mee sta te luisteren. Maar dan zegt een van de jongens dat ik ook om moet kijken. ‘You should definitely turn around’, zegt hij letterlijk.

Het is de eerste lentedag en daar word ik altijd wel blij van. Ik hoef mijn lichten niet meer aan op de fiets als ik na sporten naar huis rijd, ik hoef geen praatje meer klaar te hebben voor een agent dat de batterijen echt net op zijn in plaats van al wekenlang en ik heb de lichtjes toch aan mijn tas geklikt dus mijn goede wil is wel getoond dacht ik zo.

Ik draai me gehoorzaam om. En ik had alles verwacht, maar niet dit: twee jongens die staan te genieten van de ondergaande zon, een roodgekleurde hemel boven een gebouw in steigers.

Felis Catus leeft

woensdag 21 maart 2007

Voor de geïnteresseerden: Fred leeft. Dat was opzich te verwachten aangezien hij nog lang geen zes levens verbruikt had. We hadden dus beter moeten weten. Maar de schrik zat er toch wel even in. Het boeket (sic, niet: bosje bloemen) dat ik de buren overhandigd heb, moet dus volstaan. Ik hoef niet na te denken over stenen beeldjes voor op de vensterbank, of aanbieden om de kosten van de crematie dan wel begrafenis te betalen, zoals een behulpzaam persoon suggereerde. Ook zal Fred zich niet als een levende zombie op de daken begeven om mij en de rest van de wereld elke dag in te wrijven wat hem is aangedaan. Eigenlijk ziet hij er na al dat leed nog heel normaal uit.

Ik wil bij deze ook bekendmaken dat ik er geen gewoonte van ga maken om over mijn of over katten in het algemeen te schrijven. De reden is dat katten te voorspelbaar zijn in hun eigenwijsheid (domheid zou het in bepaalde gevallen ook genoemd kunnen worden) voor een aardig verhaaltje. Ik zou vele – leuke! – verhalen kunnen vertellen over de Felis Catus. Maar dat doe ik niet. Mocht ik echter toch ooit vinden dat er een uitzondering gemaakt moet worden (inconsistentie is mij niet vreemd): bij deze dan alvast mijn excuses.

Van een boze bakker

donderdag 15 maart 2007

Ik ging paaseitjes voor een zieke vriendin kopen.

Dat klinkt als een sprookje maar het is echt waar. In de bakkerswinkel zag ik hele mooie gekleurde eitjes in een rieten mand (luxe-eitjes, 100 gram voor 2,85). ‘Ik wil die graag’. De bakker zei dat er ook al ingepakte paaseitjes waren en wees naar de andere kant van de toonbank. Ik liep erheen en bekeek de zakjes. Er waren heel veel verschillende, zelfs suikervrije, maar niet de luxe-eitjes die ik in het mandje had gezien.

‘Ik wil toch die’, zei ik dapper en liep terug naar het mandje dat achter het glas van de toonbank stond. De bakker liep mee terug. ‘Welke?’ Ik wees weer. Ik snapte niet dat de bakker niet zag waar ik naar wees. Nu bemoeiden ook andere bezoekers zich ermee. ‘Die bedoelt ze, die luxe-eitjes’. Ook zij snapten niet waarom de bakker ze niet gewoon pakte. ‘Deze?’ zei de bakker nu boos en schudde ruw aan het mandje.

Toen moest hij gaan hoofdrekenen want ik had besloten 250 gram te willen. ‘Hoeveel is de helft van 85?’ vroeg hij hardop. Hoofdrekenen en plein public is nooit mijn sterkste kant geweest. Een jongen naast mij rekende met hem mee. De bakker was het niet eens met zijn berekening. Zelf wist ik even niets meer.

‘Mag ik zo’n bruin ding?’ vroeg een andere klant en wees ernaar. ‘Dat is een notenhoningmuffin’, verbeterde de bakker hem en stopte het ding woest in een zakje.

Fred en Fredda

maandag 12 maart 2007

Vroeger had ik een tortelduifje. Hij zat in een groot hok waar hij in rond kon vliegen. In de buurt woonde ook een kat en die heette Judas. Judas deed zijn naam geen eer aan want een verrader was hij allerminst; hij volgde gewoon zijn instinct. Dat hij daarvoor een gat moest graven onder het hok door hoorde er gewoon bij. Maar ik haatte Judas natuurlijk wel en het stenen beeldje van een duifje dat de buren me als troost gaven, vond ik toen al lelijk.

Nu heb ik zelf een kat, Fredda. De buren hebben geen tortelduifje maar ook een kat, Fred. Als echte buren zorgen we in elkaars afwezigheid voor elkaars katten. Maar ik betwijfel het of ik volgende week kan vragen of buurvrouw Fredda te eten wil geven. Fred ligt namelijk op sterven in een dierenkliniek. Door toedoen van Fredda, vertelt de buurvrouw. Er heeft een tien minuten durend hevig gevecht plaatsgevonden bovenop het dak. Buurvrouw trof Fred meer dood dan levend aan: hij heeft een ingeklapte long, mist een aantal tanden, zijn oog is misschien blind, hij heeft een gebroken pootje en in- en uitwendige bloedingen. En toen is hij ook nog van het dak gevallen. Op dat moment liep ook Fredda op het dak.

Bewijzen zijn er niet, maar verdenkingen wel:
– Verdachte had naar bekend geen goede band met het slachtoffer; zo durfde slachtoffer niet naar buiten als verdachte voor het raam zat.
– Verdachte heeft het slachtoffer al eerder onheus bejegend.
– Belangrijkste wapenfeit: verdachte is op de plek van de misdaad gesignaleerd.

Heeft Fredda (vrouwelijk, formaat tijger) Fred (mannelijk, zeer klein van postuur) vermoord?

Ik voel me een moeder die niet kan en wil geloven dat haar zoon wordt verdacht van moord. Dat kan hij nooit gedaan hebben meneer de Rechter, want ik heb hem de borst gegeven, zijn luiers omgedaan en voor hem gezorgd als hij ziek was. Niemand wil een moordenaar aan haar borst. Ik ben de eerste om toe te geven dat ik Fredda vaak niet kan uitstaan. Ze slijmt, is jaloers, steelt eten van je bord en is nooit voldaan. Maar als ze ’s ochtends op het bed ligt te slapen boven mijn hoofd, vind ik dat best gezellig. Maar ja, ook moordenaars zullen hun huiselijke en gezellige kanten hebben. ‘Hij bracht me altijd mijn pantoffels’, zegt de moeder van de moordenaar.

Wat zeg je in godsnaam tegen de buren als jouw kat hun kat heeft gedood? Een stenen beeldje zal wel niet voldoen.

Het is tijd

vrijdag 9 maart 2007

We droomden van een agendaloos leven. Van spontane afspraken. Van nog spontaner binnenvallen, al durfden we hier eigenlijk niet aan te denken. Van avonden alleen op de bank, zonder verplichtingen. Van verveling.

2007: Overvolle agenda’s. Sociale afspraken lijken verworden tot verplichtingen. Moeten we niet weer eens bijpraten? Ja, zeker, heel snel! Snel is een rekbaar begrip, maar weet je, dat ligt niet aan de intentie. O, heb jij dat ook? Nou, dan kunnen we misschien over twee maanden afspreken? Dat klinkt wel ver weg hè? Ja, maar de tijd gaat tegenwoordig gelukkig erg snel, dat scheelt.

Gelukkig erg snel?

Waar is de tijd van spontaan afspreken gebleven? Met weemoed terugdenken aan uren koffie drinken en zullen we een borrelhapje nemen? Ja, lekker, ik wil wel een wijntje.

We stoppen ermee, weg met dit eerste scenario! April wordt afspraakloos. We nemen de tijd terug in eigen handen en bepalen zelf wel waar we wanneer zin in hebben. Spontane feestjes krijgen weer een kans: www.levenzonderagenda.nl

We zijn niet de enigen die dit een goed plan vinden.

Doe je mee?

Een liedje van verlangen

vrijdag 9 maart 2007

We stappen het kleinste theatertje van Amsterdam binnen en het is alsof we een andere wereld, een ander tijdperk betreden. Parijs in de jaren dertig. Grote glas-in-lood-ramen achter het podium zodat de artiesten in een opvallend lichtdecor staan. Een vleugel, een liedjeszinger. Hij zingt liedjes die al jaren bekend zijn en nog altijd hun kracht hebben behouden, en zelfgeschreven liedjes. Liedjes over de liefde, over trouw en ontrouw, over blij en verdrietig, over kwaad zijn op een ander of op jezelf.

Het theatertje heeft geen ramen waardoor het voelt tijdelijk in een cocon te zitten. Ik wil er nooit meer weg. Dit hier, wij, zij, het klopt zo goed allemaal. Stop de klok en laat dit moment ons gevangen houden.

Buiten is het koud en nat hebben mensen ruzie beloven tegelijk eeuwige trouw scheiden altijd weer kiezen voor zichzelf of het onbekende en hoe hebben wij ooit daarin kunnen geloven zeggen ze wat waren we jong en naief –

Ik wil wegrennen verliefd worden me wentelen in het sentiment mijn geliefde zeggen lief lief lief geloven dat het voor altijd zal zijn nooit meer naar buiten hoeven nooit meer mag ik

heel even leven in een illusie.

Aan de herentafel

vrijdag 9 maart 2007

Het was een wonderlijk gezelschap waarin ik verzeild was geraakt deze donderdagochtend negen uur. Tegenover mij zat een heertje met een gestreept overhemd, netjes getailleerd met een merkje op de borst dat ik probeerde te ontcijferen: Dimaggio? Zoals de honkballer? Naast hem zat eveneens een gestreept overhemd, maar dan in zulke dicht op elkaar staande strepen – groen, bruin, blauw – dat het eerder een traditioneel Volendams kostuum leek. Kalend, uitdijend, maar desondanks minder oud dan zijn uiterlijke vertoning deed vermoeden. Naast mij zat mister Brown. Bruine schoenen, beige ribbroek, bruine pullover, bruin haar. En allen droegen braaf een gouden ring om hun vinger.

Ik paste niet in dit gezelschap. Daar was ik erg blij om. O wat voelde ik mij jong en fris en levend. Ik merkte dat mister Brown af en toe opzij keek naar mij. Ik deed of ik het niet merkte. Ook keek Mister Brown af en toe op mijn blocnote om te zien wat ik allemaal noteerde. Dat vond ik wel erg intiem. Ik durfde mijn arm niet om mijn blaadje te leggen. Na wel bijna twee uur werden er vervolgafspraken gemaakt; er was nog veel onbesproken gebleven. Mijn gedachten dwaalden af. ‘Vind jij dat ook goed?’ vroeg het tegenovergezeten heertje plotseling aan mij. Ik schrok op. Ik wist niet wat ik goed moest vinden. ‘Misschien moeten wij anders apart een afspraak maken’, hoorde ik mister Brown naast me zeggen. ‘Volgende week een keer lunchen om door te nemen hoe we het aanpakken.’

In de twee uur was ik er niet achtergekomen wie mister Brown was en wat zijn functie in dit geheel was. Hij gaf me z’n kaartje. ‘Dan weet je in ieder geval wie ik ben.’ Op het kaartje stond zijn naam en adres. Nu wist ik waar hij woonde, dat hij niet bij ons werkte maar extern was aangetrokken. Maar waarvoor? We pakten onze agenda’s, ik mijn hele dunne Hema-agenda, hij een ingewikkelde handcomputer. Het werd een dinsdag. En gelukkig een nuchtere tien uur.

Ik heb nog vier dagen om te achterhalen met wie en waarover ik een afspraak heb.