Archief van december 2006

Zomaar een einde van een jaar

zaterdag 30 december 2006

Zo, het oudejaar is gevierd. Afgelopen woensdag al om precies te zijn. De omstandigheden waren er gewoon naar: een fijn gezelschap waarin in eerdere jaren ook al oud en nieuw was gevierd, er was lekker eten: Hollandsche pot in verband met de terugkomst van het tijdelijk Canadese vriendinnetje, er waren kleine cadeautjes, er was alcohol en er waren gelukkig geen oliebollen. Het klopte allemaal.

´Het lijkt wel oud en nieuw´, zei een van ons op een gegeven moment. ´Nog drie uur!´ We gingen allemaal in onze rollen op. Toen het bijna twaalf uur was, zetten we de televisie op de teletekstklok. Er kwam onverwacht een fles champagne op tafel. Om 0:00 uur sprong de kurk van de fles (ik geef toe, dat was een halve minuut later, maar laat me nou even) en sprongen wij op om elkaar te zoenen. Gelukkig nieuwjaar! en we deden de balkondeuren open om naar het vuurwerk te kijken. Het had niet realistischer kunnen zijn dan op een 31 december. Kleuren en knallen en in de lucht de geur van kruit.

Er waren ook nog voornemens voor het nieuwe jaar: een van ons wilde meer gaan roken, een ander meer drinken en uitgaan. Nog een ander besloot te stoppen met sporten. Zelf leek het me een goed idee om eens met drugs te beginnen. We juichten elkaars goede voornemens toe. Daarna dansten we door de kamer.

Volgens mijn kalender is het jaar nog steeds niet afgelopen. In de brievenbus vind ik een kaartje van Bewust Buiten Bewegen met de wens voor een Healthy & Happy New Year. Op de televisie wordt Saddam Hussein opgehangen. Ik weet niet zo goed wat een einde en wat een begin is. Misschien is het ook wel hetzelfde.

Glazen bol en plastic ballen

donderdag 28 december 2006

Ik sta weer met beide benen op de grond, ben terug van wat voor kerstboomgedachte dan ook, en heb alweer staan roepen dat ik nooit, maar dan ook nooit meer een kerstboom in huis neem. Ik wilde aardig voor mijn boompje zijn; hij verloor zijn naalden en daarom wilde ik hem van wat water voorzien; hij had immers nog een kluit.

Om zijn pot zat een groen stuk plastic dat ik er niet af had gehaald toen ik de kleine boom geadopteerd had. Sterker nog, ik wilde z’n bakje nog meer verfraaien en had er een extra stuk rood inpakfolie omheen gewikkeld. Ik besefte dat het boompje dorstig kon worden en had aan de bovenkant een stuk open gelaten om water door te gieten.

En ik goot. Extra veel, want hij zou wel eens reuze dorstig kunnen wezen na een paar dagen op een droogje te hebben gestaan. Toen gebeurde er dit: het water liep in rap tempo op het tafeltje, vormde zo’n grote plas dat het al snel naar beneden op de houten vloer liep. Ik schreeuwde om doeken, wat misschien nog het enige een beetje kerstachtige aan de hele zaak was. Het water was bruin van de aarde, verspreidde zich over de vloer en spatte tegen de witte muur. Boos tilde ik de boom naar buiten om de schade op te ruimen. De naalden staken in mijn handen en doek na doek na doek werd doorweekt.

Ik schold het boompje uit. Ook al was het zijn schuld niet en had ik zelf moeten bedenken dat er in dat groene plastic misschien wel een bak met een gat aan de onderkant zou zitten. Kerstmis na kerstmis maak ik mee, ik word ouder en ouder, maar om nou te zeggen dat ik ook maar iets leer van eerdere ervaringen, nee. Mijn levenlang zal ik vol goede moed bomen het huis in blijven dragen om vervolgens heel boos op ze te worden.

Zo’n kijkje in de toekomst blijkt zo lastig nog niet en eigenlijk is het best geruststellend. Om mezelf te beschermen zou ik mijzelf in het hier en nu moeten opdragen om in de toekomst nooit meer een boom in huis te nemen. Maar ik weet toch al wat er volgend jaar gaat gebeuren.

Een hogere macht

vrijdag 22 december 2006

Ik ging geen kerstboom kopen. Ik wilde niet nog eens zo’n mislukking als vorig jaar: de boom, gekocht in een net, bleek eenmaal uitgepakt uit de lelijkste takken te bestaan die samen een ordinaire struik vormden. De ballen werden door de katten uit de boom getikt en vielen stuk. Af en toe probeerde een kat in de boom te klimmen wat niet bevorderlijk was voor de vorm, hoewel de struik eigenlijk niet lelijker kon worden dan hij al was. Ook had ik er chocoladekransjes in gehangen. Het was heel mooi weer; de zon scheen door de grote ramen naar binnen. Op de boom. Op de kerstkransjes. Onder de boom lagen nu niet alleen scherven kerstbal, maar ook plasjes gesmolten chocolade.

Nooit meer. Dacht ik. Ik ben niet eens thuis met kerst.

Toen gebeurde er iets vreemds vandaag. Ik zag mezelf de Blokker ingaan. Ik zag mezelf het Kruidvat ingaan. Kerstversiering: twee voor de prijs van een. Vijfentwintig procent korting. Toen zag ik mezelf bij de kassa staan met de ballen-in-de-uitverkoop. Onbreekbare ballen, dat wel. Ik vroeg mezelf wat ik van plan was te doen met die ballen daar ik helemaal geen boom had en ook niet van plan was een boom te kopen waardoor deze hele actie ietwat zinloos leek. Ik hoorde mezelf antwoorden: ‘ik koop lekker wel een boom.’ Daarna zag ik mij de kleinste kerstboom van de stal kopen.

Thuis droeg ik de kleine boom naar boven. Heel mooi was hij niet, maar hij had charme. Ik tilde de kleine boom op een tafeltje. Ik zei mezelf rustig te blijven en niet woedend te worden door het geprik van zijn naalden op mijn handen en armen. Ken uzelve. Ik zette een cd op (geen kerstmuziek). Heel rustig hing ik de ballen in het boompje, kringelde de lampjes eromheen en drapeerde er tot slot een slinger omheen. Van een afstandje bekeek ik mijn creatie: glimmend en schitterend, monsterlijk en kitscherig. Ik vond ‘m prachtig.

Daarna verzamelde ik de kerstkaarten en hing ze allemaal op de deur. Ik vroeg mezelf of ik dit jaar niet toch eens kaarten terug moest sturen.

En nu is hij dood

zondag 17 december 2006

Hij is dood. Hij: de zij die later een hij bleek te zijn, ons zwarte harige broertje. Bijna negentien is hij geworden, dus het was zijn tijd ook wel. Toch was het raar om hem daar te zien liggen op het kussen. Hij lag in een heel natuurlijke houding, ‘alsof hij sliep’, zoals we over de doden plegen te zeggen. Maar slapen is zacht en warm.

Hij heeft een waardige begrafenis gekregen in de tuin van het oudste museum van Nederland onder een oeroude beukenboom. Om er te komen moesten we een onopvallende, oude deur door, het hoofd gebogen om het niet te stoten. De deur kwam uit op een donker smal gangetje. We ritselden door een dikke laag herfstbladeren naar een tweede deur die ons toegang tot de tuin verleende.

Eerst verhinderde de beuk het graven van een gat. Steeds doken zijn wortels op. Daarom besloten we een eindje verder een nieuwe poging te wagen. Ook hier wortels, bovendien stuitten we af en toe op een steen, maar het gat werd dieper. Hier was de beuk wel bereid zijn plek te delen.

De begrafenis vond in het donker plaats zodat onze graafwerkzaamheden zoveel mogelijk onopgemerkt zouden blijven. Het was een vreemde gewaarwording: een tuin van een museum na sluitingstijd, middenin de stad maar in alle stilte. In die tuin drie personen en een kat in een kussensloop. Om bij te lichten scheen ik met een zaklamp boven de kuil. Een aantal hoge huizen keek op de tuin neer. Er had iemand achter een raam kunnen staan. Er had iemand heel vreemd op kunnen kijken.

Toen het gat diep genoeg was, lieten we het kussensloop zakken. Een wit sloop zonder franjes; een lijkengewaad. ‘Dag Chica’, zeiden we, en gooiden met onze handen zand in de kuil. De schep deed de rest. We schoven nog wat bladeren op de kuil en onthielden de locatie. Geen grafsteen, geen monument.

Het belang van de wekkerradio

vrijdag 15 december 2006

Ik kan niet zonder wekkerradio. Ik slaap ermee in en word ermee wakker. Ik moet er niet aan denken om gewekt te worden met een alarmerend gepiep, gerinkel, of zelfs gekukel (dat bestaat ook). Dan zou ik de dag eenvoudigweg niet overleven. Nee, ik moet wakker worden met geruststellend gepraat op radio 1 over de nog altijd niet gelukte kabinetsformatie (weer niks gemist toen ik sliep), over andere onderwerpen die Nederland en de rest van de wereld bezighouden. Hoe vermoeiend dat nooit-eindigende vaak deprimerende nieuws ook kan zijn, toch word ik er rustig van en ik bedenk of ik voor of na het krantenoverzicht opsta. Altijd na.

’s Avonds val ik in slaap onder Met het oog op morgen. Soms vermengt de stem van de presentator zich met mijn halfslaap. Dat kan leiden tot vreemde, zeer actuele dromen. Vroeger sliep ik vaak later. Als ik niet kon slapen luisterde ik naar de radiodocumentaire die na Het oog kwam. Een onderschat fenomeen. Ik kan me er een nog levendig herinneren: die ging over de pier van IJmuiden. Een vrouw vertelde dat ze dikwijls middenin de nacht de pier opzocht. Het gesprek werd ook daadwerkelijk opgenomen ’s nachts op de pier. Ik hoorde de wind, rook de zee, zag in de duisternis de golven tegen de pier opslaan. Beeldender kon ik het niet krijgen. Waar de tv de fantasie de nek omdraait, beelden oplegt die je niet wil zien, dwingt te kijken en je ogen uitput, daar biedt de radio rust en bezinning.

Soms ontmoet ik onverwacht medestanders. De dag na de pieruitzending vertelde ik erover. ‘Daar heb ik ook naar liggen luisteren,’ zeiden de moeder en een vriendin verrast en net zo enthousiast als ik. En zo deelden wij een onvergetelijke nachtelijke ervaring en voelden ons verbonden met elkaar, de niet-slapers, de wakkerliggers.

Dan nog iets anders. Er bestaan geen mooie wekkerradio’s. Ik heb overal gekeken en er slechts een gevonden die bijna tweehonderd euro kostte. Dat gaat me te ver. Wie heeft er wel een mooie wekkerradio? Hoeveel mag met de ogen dicht in het donker naar de radio luisteren kosten?

Sauneren met oude heren

dinsdag 12 december 2006

Het saunagebeuren bevatte meerdere sauna’s: een citroensauna, een kruidensauna, een Turkse sauna, en een paar gewoon hete sauna’s zonder opsmuk. Het blijft iets raars: in het dagelijks leven zorg je er angstvallig voor dat niemand je te bloot ziet; de enige momenten waarop je een ander nog wel eens bloot kan aantreffen is in een kleedkamer bij het sporten. En dan nog draaien we ons kuis om naar de muur bij het uitrekken van de laatste kledingstukken. Maar stap een sauna binnen en iedereen loopt naakt rond alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Pomtiedom, kleren wat zijn dat, ik schaam me nergens voor, mijn lijf mag er wezen. Nou was dit in vele gevallen niet waar en ik voelde enige afkeer van menig lichaam om me heen. Veel te veel lijf aan een persoon, veel te veel vlees zonder functie. ‘Ga dan niet’, zal ik wel te horen krijgen mocht dit ooit aan mijn lippen ontsnappen. Maar ik was er nu toch.

In sommige sauna’s hingen stiltebordjes; daar mocht je niet praten. Zwijgend zat men te zweten en stiekem om zich heen te gluren in het halfdonker (tenminste, ik geloof gewoon niet dat alleen ik dat deed). Het voelde wat onwennig aan, juist door dat spreekverbod. Daar zaten we dan in stilte een beetje kruiden te snuiven in onze blootjes. Steevast als eerste mompelde ik ‘ik ga maar weer eens’ tegen zus. Op zoek naar de dompelbaden, en echt, al bijna niet meer bewust van mijn naaktheid.

Buiten vonden we een nieuwe sauna, een met uitzicht op de herfststorm en op de dapperen die zich buiten in het koude dompelbad waagden (wij ook!). Ik trok de deur open, wat elke keer weer spannend was omdat je vanbuiten niet naar binnen kon kijken. Deze keer troffen we geen stiltes, geen eenzame kruidensnuivende figuren, maar vooral veel oude mannen. Gezellig zaten ze naast elkaar op de onderste bankjes. Luid pratend: ‘Ga hier maar zitten hoor, ik ga er weer eens vandoor’, alsof ze met een borrel in een café zaten, maar dan naakt.

‘Wat waren we toen jong he’, verzuchtte er een. Een van de mannen heette Bas want hij werd steevast met ‘hee Bassie’ aangesproken. Er was een Jan, en nog een Jan. ‘En Tom, die was er toen ook bij, leeft ie eigenlijk nog?’ Bas of Jan, of Jan (er waren er meer dan drie maar ze rouleerden steeds zodat ik het zicht op wie wie was verloor) had zijn huis verkocht. Een niet onbemiddeld man nu, bleek, want ‘ik denk dat ik wel naar de vijf ton toe ga!’ Geen dikke sigaar, geen zijden sjaaltje onthulde zijn status. Hij ging verhuizen naar een appartement zonder trappen, met ‘alles in de buurt’. ‘En het vrouwtje ook blij?’ ‘Ja wat denk jij, anders zou ik het niet gedaan hebben hoor.’

Op een van de bovenste bankjes lag een oude man al geruime tijd languit op zijn rug. Ineens kreeg ik een Baantjer-titel in mijn hoofd: Baantjer en het lijk in de sauna. Die maandag liet niemand in de sauna het leven, maar wel zat ik ineens met een bebaarde man buiten in een bubbelbad. Wat misschien nog wel onverwachter was.

Prettige feestdagen

zondag 10 december 2006

Ron en Yvonne wensen u prettige feestdagen, staat op het grote doek dat aan de muur van hotel-restaurant De Zwaan hangt. Onder de vriendelijke tekst staat een bijna levensgrote afbeelding van een liggende vrouw, zo goed als naakt, met slechts een kerststemmig truitje in rood met witte bontrandjes aan, dat borsten – en zie ik het goed, kruis ook? – onbedekt laat (brr, koud). Yvonne heeft haar haar voor de gelegenheid extra platina laten verven. Ze draagt een zwarte blouse met ruches waarvan de helft van de knoopjes openstaan (brr koud, denk ik weer in mijn dikke trui). Ron is in geen velden of wegen te bekennen. Elk raam, elke muur, elke lamp is bedekt met kerstklokken, kerstlampjes, sneeuwpoppen of kerstmannen. Ik denk aan gluhwein maar na even nagedacht te hebben, besluit Yvonne dat ze dat niet hebben.

Later, na een lange wandeling, belanden we in mijn lievelingssnackbar die eigenlijk meer een glazen toonbank met daaroverheen een stuk zeildoek is. In the middle of nowhere maar met perfect gebakken patat zodat het er altijd druk is. Ook hier hangen kerstlampjes en andere stemmigheden.
‘Ben jij al naar de Kamasutrabeurs geweest?’ hoor ik ineens een vrouw aan iemand anders vragen. In tegenstelling tot platinablonde Yvonne heeft zij zwartgeverfd haar. Zelf was ze nog niet geweest. Ze zou wel gaan, maar haar metgezel belde ineens op dattie niet kon. ‘Ik ga nog wel hoor, ik moet alleen eerst even langs het bejaardentehuis. Koekjes eten, ja, dat heb ik nou eenmaal beloofd.’

Ik ben op zoek naar een woord. Ik vind ‘volks’ niet voldoen want wie is dat nou niet; ‘ordinair’ is weer te neerbuigend. Misschien is ‘kersttijd’ wel de enige juiste benaming voor deze rood-witte kitschperiode waarin knipogende kerstmannen ho-ho-ho brommen tegen schaarsgeklede dames.

Over snorren

vrijdag 8 december 2006

Ome Joop heeft een grote krulsnor. Aan beide uiteinden eindigt de snor in een sierlijke krul. Nadat zijn vrouw overleden was, besloot ome Joop zijn snor te laten staan. Hij is erg trots op die snor. Die snor heeft hem immers geen windeieren gelegd.
‘Mijn hele leven is veranderd sinds ik een snor ben gaan dragen. Het leven is sindsdien alleen maar mooier geworden.’ Ome Joop is namelijk al elf jaar regerend Nederlands kampioen Mister Snor.
Mannen met snorren blijken bijzondere persoonlijkheden te zijn: ‘Een man met snor houdt van netjes en heeft een beetje kapsones. Je moet natuurlijk wel het visitekaartje zijn van je snor.’
Ome Joop gaat ook dit jaar weer zijn titel verdedigen. Hij heeft er het volste vertrouwen in. ‘In vakjargon; dat zit wel snor.’

En daarom houd ik zo van huis-aan-huiskrantjes.

Onvoltooid verleden tijd

maandag 4 december 2006

Alleen al om de behangwinkel moet je eigenlijk regelmatig naar Gent toe, ook als je geen behang nodig hebt. Aanschouw de winkel al vanaf nabijgelegen brug, dicht bij Gravensteen. De winkel neemt een heel hoekpand in beslag en heeft hoge ramen rondom. Loop de brug over, ga naar rechts en volg het water. Treed binnen en bewonder.

In de hele winkel staan liggen hangen rollen behang. Je wringt je lichaam in een bocht om tussen de tafels door te lopen. Het behang is er in werkelijk alle soorten: keukenkastjes-lief met witte bloemetjes op blauwe achtergrond, seventieslelijk in afschuwelijke kleuren, seventiesmooi in wat-nu-retro-heet-motief. Behang met dode vogels erop (tenminste, zo leek het). Behang met voetballers erop. Behang in vieze kleuren. Behang in enge harde eighties’ kleuren. Behang uit een tijd ver voordat jij geboren was. Behang zoals je dat in je huis zou hangen als je het echt helemaal alleen voor het zeggen zou hebben in een wereld waarin smaak niet bestond. Bedenk het en het is er.

Maar het allermooiste aan de winkel is het personeel: twee oude vrouwtjes en een oud mannetje. Alle drie dragen ze een lichtblauw jasschort. Het mannetje draagt de herenuitvoering. Ze zijn iedereen ter wille, Belg, Hollander of Fransman en keren met alle liefde de winkel voor je ondersteboven om dat ene behang te vinden dat aan jouw wensen voldoet. Schuin aan de overkant van de straat is nog een stuk winkel. Dit gedeelte is alleen bestemd voor opslag en er staat dus niemand in, maar ze trotseren weer en ontij om te kijken of er daar misschien nog een extra rol voor je ligt. Ze spreken Vlaams met een Frans accent, zangerig, bij tijd en wijle onverstaanbaar.

‘Ik kom zo terug’, zeg je want er is geen pinautomaat, zelfs geen kassa. Ze leggen de uitgezochte rollen alvast voor je weg nadat ze eerst levensgevaarlijke toeren hebben uitgehaald om wiebelend op een stoel uit een kast de door jou gewenste rollen te pakken. Oud en breekbaar ogend, maar gemaakt uit het stevigste behang dat er maar bestaat. Kwaliteit die niet meer gemaakt wordt.

De rollen worden in een plastic tasje gestopt. Het regent en een van de vrouwtjes pakt een extra zakje en knoopt dit om de bovenkant van de uit de tas stekende rollen. ‘Kijk, ik geef ze een mutsje tegen de regen, dan worden ze niet nat.’

Ga erheen voordat het te laat is. Als je er bent, herken je het direct. Dit is de tijd die verleden is en toch bestaat.