Overpeinzingen op een terras aan het water in de ochtend

zaterdag 27 juni 2020

Het is zo warm dat ik mijn eerste kopje koffie van de dag niet op mijn eigen dakterras wil drinken tussen vier muren, maar ergens waar ik de wind kan voelen en ik meer uitzicht heb. Om 9 uur zit ik al op een terras aan het water, hemelsbreed 100 meter van mijn huis.

Er zwemmen veel vrouwen langs. Allemaal in badpak, een enkele met een plastic boeitje zodat ze niet over het hoofd wordt gezien door een boot. Ze zijn allemaal ongeveer even oud, dat wil zeggen 10, 15 jaar ouder dan ik. Een vrouw doet me aan een oudere versie van mijzelf denken. Ze heeft hetzelfde postuur, en na het zwemmen trekt ze een zwart jurkje aan, dat ik ook zou kunnen dragen. Haar haar is opgestoken net als dat van mij. Alleen haar gezicht staat wat zurig. Minder zuur dan mijn gezicht, is mijn verbeelding, maar misschien kun je dat niet van jezelf beoordelen. Net zoals mijn stem anders klinkt in het echt dan zoals ik ‘m hoor, zo staat mijn gezicht zonder een spiegel ervoor misschien wel anders dan ik zou denken. Sowieso lukt het me vaak niet mijn gezicht precies zo te plooien dat het een op een aansluit op mijn gevoelens of gedachtes van dat moment. Soms vergeet ik een glimlach eraf te vegen als de gebeurtenis waar de glimlach voor bedoeld was, al voorbij is. Of andersom; en staan mijn wenkbrauwen nog in een gefronste stand als de situatie daar al niet meer om vraagt. Misschien heeft de vrouw in het zwarte jurkje dat ook wel.

De tafeltjes in de schaduw zijn al snel allemaal bezet. Achter mij gaan een moeder en een zoon zitten. Ik schat de zoon rond de 20. Zijn stem klinkt wat nasaal waardoor hij in eerste instantie niet heel intelligent overkomt, maar bij verder luisteren blijkt dat wel mee te vallen en is het toch vooral dat nasale dat hem parten speelt. Ze wisselen op een heel open manier gebeurtenissen uit, de jongen vertoont geen enkele onwil om dingen te delen met zijn moeder. Ik vind het fijn om naar te luisteren. Hij vertelt over een sportkamp waar hij met tien jongens een wc moest delen. Zijn moeder gruwelt ervan. Dan beschrijft hij een scene waarbij hij een balspel deed met een klein meisje, een peuter nog. Hij klinkt vertederd, een vertedering niet passend bij de leeftijd die ik hem gegeven heb. Hij vertoont geen enkele schroom zich zo kwetsbaar op te stellen.

Flarden van de parfum die de moeder draagt, komen mijn neus binnen. Aan het tafeltje naast mij zit een vrouw met een pakje sigaretten dat ze in een roze plastic koker heeft gestoken, speciaal ontworpen voor dit doel. Het doet heel ouderwets aan.

Er komt een man aangeroeid op een soort zelfgebouwde roeitrainer op een surfplank. Hij bindt zijn varende roeitrainer vast aan de steiger en gaat op het terras zitten, op het laatste schaduwplekje. Ik wijd wat slordige gedachtes aan een roeitrainer die bedoeld is om op het droge toch te kunnen roeien , en dat hij dat nu in het water doet, maar niet in een echte roeiboot. Iets als kunstbloemen in de tuin, maar helemaal kloppend vind ik de vergelijking toch niet en het is te warm om de gedachte verder uit te werken.

Op het woonschip dat rechts van de steiger ligt aangemeerd ligt iemand te lezen. Het enige dat ik zie zijn opgestoken knieën en in de lucht geheven armen die een tijdschrift vasthouden.

Ik zeg tegen de jongen die me bedient dat ik het koekje bij de koffie zo lekker vond. Dat meen ik ook echt. Zelfgemaakt, zegt hij. Als ik nog een koffie bestel, liggen er twee koekjes op mijn schoteltje.

Wolfraam

vrijdag 5 juni 2020

Ze zat aan de keukentafel Engels te leren. Tegen haar zin. Ik sneed ondertussen de groente voor de lasagne, en had het juist erg naar mijn zin; zij Engels leren terwijl ik kookte. Zo hoort het te zijn. Uit haar laptop kwamen klanken die ze moest opschrijven en waar ze de betekenis van moest opzoeken. ‘Wat betekent dit?’ vroeg ze, en ik hoorde een woord dat ik in de verste verte niet thuis kon brengen. Het klonk als: tangsten. Ik vroeg naar de context maar ze zei dat het enkel en alleen dit woord was. Ze zocht het zelf maar op en wist te vertellen dat het wolfraam betekende. Daar raakten we allebei nog meer van in de war. Verderop in haar les moest ze zinnen in de juiste volgorde zetten over miners die groeven naar gold, silver, en tungsten. Tungsten = wolfraam =  een scheikundig element, een grijswit overgangsmetaal. Aha, zeiden wij.  

Tijdens het eten vertelde het andere kind dat ze ‘eb’ verkeerd had geschreven in een dictee. Ze had ‘app’ geschreven. Al eerder had ze een fout gemaakt in het woord ‘markt’, waarvan ze zeker wist dat je ‘marqt’ schreef, dat had ze zelf op de winkel gezien en op de bruine tasjes die overal in huis rondslingeren.

Vroeger moest ik een keer het woord oranje schrijven en ik was ervan overtuigd dat je orange schreef. Dat had ik waarschijnlijk ergens zien staan. Ik herinner me de verbazing van de juffrouw, die ik niet begreep, zo zeker wist ik dat ik het goed had gedaan.

Ik zocht naar verband tussen deze gebeurtenissen. Het Engels ging over het verleden, woorden die nooit meer in de dagelijkse praktijk te horen zijn. Het dictee werd juist overschaduwd door het heden, ingehaald door de tijd, waarin er meer geappt wordt dan bij eb op het strand gespeeld.

Het zichtbaar denkende wezen

vrijdag 28 februari 2020

Ik houd ervan de denkende mens te zien. Het denken dat zich openbaart in het plotseling omdraaien. Eerst: een anonieme voorbijganger, iemand met wie je niets deelt behalve de ruimte op de stoep. Dan: het moment van plotseling omkeren. Misschien is hij zijn sleutels vergeten, een tas, in elk geval iets dat belangrijk genoeg is om abrupt voor om te moeten draaien. Precies op dat moment zijn gedachten zichtbaar aan de buitenkant, krijg je een kort inkijkje in iemands hoofd.

Een zondagse wandeling in het vliegenbos, het minibosje in de grote stad. Een mooie witte hond loopt achter zijn baasjes aan, een man en vrouw die me steeds vriendelijk groeten als we elkaar weer tegenkomen. Omdat het bos zo klein is dat je het nauwelijks een bos kan noemen, val je al snel in herhalingen. Ze slaan een zijpad in, weg van het geasfalteerde pad. De hond blijft staan. Kijkt ze na. De man en vrouw kijken niet achterom en lopen door. De hond staat daar een poosje terwijl zijn baasjes zich verder van hem verwijderen. Dan draait hij zich om, pakt zijn stok die een stukje terug op het pad ligt. Met de stok in zijn bek rent hij zijn baasjes achterna, die zich onbewust zijn van zijn innerlijke tweestrijd.

Dat moment bestaat dus ook bij dieren. Dat je het nadenken kan zien. Er moet een moment van besef zijn geweest: ze gaan een ander pad in, ze kijken niet even om het hoekje en komen dan weer terug, nee, ze lopen echt door, dus ik moet terug om mijn stok te halen. In dezelfde grootte belangrijk als sleutels of een tas.

Hoe meet je de tijd

vrijdag 17 januari 2020

Dit is hoe de tijd gaat. Niet gerekend in jaren, maanden of weken, maar zo: ik schrijf – of liever gezegd ik  schreef – over vanalles en nog wat. Plotseling duikt er een kind op in de mijmeringen. En even plotseling staat op een dag als reactie onder een van de stukjes over dit eerste kind: hoi mama! Ik wist helemaal niet dat je over mij schreef! En ergens anders, onder een tekstje over de trotse eerste stappen: ik kan goed lopen he!

Ik ruim mijn kast op. De bloesjes die ik niet meer zo leuk vind, geef ik aan haar. Mijn Dr. Martens, maat 38, die ik 20 jaar geleden droeg, staan nu in haar kamer. We hebben het over middelbare scholen.

Of zo: In mijn allereerste blogje schreef ik over wc-poëzie, toen we verjaardagen nog groots vierden en de wc-bezoekers er genoegen in schepten de meest ranzige gedichten te maken met de magnetische woorden. Toen verbaasde ik me nog over die creativiteit en sick minds. Na jarenlange afwezigheid verschijnen er nu nieuwe gedichten. Soms verkeerd gespeld, maar altijd is er over nagedacht en liggen de woorden met een reden in die volgorde. Ze blijft soms lang op de wc en roept me dan trots naar binnen: Lees mijn gedicht eens! En dat is dan de jongste.

Mijn eigen schrijven lag stil. Ik deed, ik keek, ik dacht niet zoveel. Maar de ruimte ontstaat om spijt te zien komen van alles wat ik niet registreer, omdat ik weet dat ik alles zo snel vergeet. En vergeten lijkt op verdwijnen. Zelfs als ik iets wél opschrijf, kan de herinnering eraan verdwijnen, en dat beangstigt me enigszins. Waar waren we, en uit wie bestaat de ‘wij’ in de sfeermakers? Door mijn beschrijving zie ik het voor me, maar het is een beeld dat de gekozen woorden oproepen, en geen herinnering.

Ander voorbeeld van het verstrijken van de tijd, die voorbijgaat aan gebruikelijke meeteenheden: Een tijd geleden bezochten we de begraafplaats van mijn grootouders weer eens. Op het Madeliefjespad waren nu veel meer huisnummers bijgekomen. Mijn grootouders hebben nu een buurman: een jonge, verongelukte motorrijder, die nog niet was geboren toen zij overleden.

Kleine anekdote over zomaar iemand

woensdag 6 november 2013

Misschien is dit de gedachte die me onderstaand doet opschrijven:
Als ik zonder scrupules mijn schaamte in de openbaarheid gooi, maak ik mijzelf onschendbaar. Als ik het verzwijg en het vruchteloos probeer te vergeten, dan ben ik kwetsbaar. En dat weiger ik te zijn.

Ik was de weg heen en terug tussen het dorp en huis inmiddels aardig goed gaan kennen. Ik wist waar de bochten zaten, waar de weg smal was en waar breed, en waar de uitwijkplaatsen zaten in het geval je elkaar niet kon passeren. Het was steeds goed gegaan, soms stond ik ergens stil, soms een ander, en dan passeerden we elkaar stapvoets.

Achter mij rijdt mijn buurman, dat weet ik omdat hij direct na mij is weggereden van huis. Op een smal stuk weg komt de bus eraan. Niet de bus met de aardige vrouwelijke chauffeur, maar die met de altijd norskijkende mannelijke chauffeur. Hij stopt, ik stop. Ik maak me klein door zoveel mogelijk naar rechts te gaan staan. Als ik nog verder ga, kom ik in de lager gelegen berm vast te zitten. Maar het is niet genoeg. We kunnen elkaar nog steeds niet passeren. Een stuk achter mij, in de uitwijkplaats in de bocht, staat buurman. Daar moet ik ook naartoe. Maar ik weet niet hoe.

De buschauffeur en ik staren elkaar een tijdje aan. Ik voel dat ik nerveus ga worden. Het is een hopeloos wachten, een ijdele hoop dat de situatie zich zomaar zal oplossen.  Een deus ex machina misschien… Dan gaat de deur van de bus open. De deus stapt uit de machina. Het is een van Lotus’ juffrouwen, een heel lieve die altijd lacht. Ze loopt naar me toe en vraagt of zij de auto achteruit zal rijden.

Ik graaf een gat dat doorloopt naar Australië. Ik geef het moederschap ter plekke op; het is echt een lieve juffrouw en zij zal het misschien nog wel beter doen dan ik. Die kans is zelfs heel groot. Ik spring erin om pas weer boven te komen als de vergetelheid z’n intrede heeft gedaan.

De auto staat veilig. De bus rijdt verder. Buurman en de paar verzamelde auto’s erachter kunnen weer verder. ‘Je moet meer oefenen,  zegt buurman als ik mij kom verontschuldigen bij zijn raampje. Ik verontschuldig me niet voor het feit dat hij langer moest wachten dan noodzakelijk, maar voor het feit dat hij mijn falen heeft gezien.

Ik vervloek mijn haast van die ochtend – een minuut later al zou buurman al weg zijn geweest en de bus mij op een breed stuk weg onzichtbaar voorbij zijn gereden. Dat ik sinds een week niet meer onder een in de omgeving opgaande Noorse vlag vaar, maar met een zichzelf overschreeuwend Nederlands nummerbord. Kijk Naar Mij!

Nu ga ik dus oefenen. Ik ga oefenen om deze tekst nog beter op te schrijven en om te vormen tot een poëtische anekdote. Dan ben ik niet langer degene die dit is overkomen, maar rest er alleen nog maar een mooi verhaal. Over een bijzonder onverkwikkelijke situatie waarvan je blij bent dat het jou niet is overkomen. En dat zal ik dan ook zijn.

Hier en nu

woensdag 16 oktober 2013

Hoe beschrijf je een verandering als alles is veranderd? Misschien door gewoon het hier en nu te beschrijven.

Op de stille fjord ligt een vissersbootje middenin het water. Op het bootje zitten drie mensen. Een draagt een  fluorescerend oranje zwemvest, een een fluorescerend geel zwemvest, en de derde heeft gewone kleren. Hun motor is stuk. De middelste man pakt de riemen en begint te roeien. Achter het bootje glinstert het waar het water in beweging wordt gezet.
Het bootje verdwijnt in het felle zonlicht, dat desondanks een soort waas over zich heeft hangen omdat het al oktober is. Alleen de glinstering in het water laat zien waar het bootje nu moet zijn. De bergen aan de kant van de zon hebben vage contouren. De bergen aan de andere kant zijn scherp afgetekend. Een deel ligt in de zon, een deel in de schaduw.

Op het water dobberen meeuwen. Een meeuw vliegt op. Dit zijn vismeeuwen, ze zijn niet geïnteresseerd in broodresten. Bij het vissershuisje hangt een briefje dat men visafval midden op zee moet gooien, en niet in de vuilnisbak.

Na een paar uur keert het bootje terug, nu op de motor. Het lijkt een tekening; drie figuurtjes achter elkaar in een piepklein dobberbootje. De bergen weerspiegelen in het water. De stemmen van de vissers dragen ver.

Misschien zien ze iemand de was ophangen op de veranda.

——————————————————————————————————-

Thuiskomen

woensdag 9 oktober 2013

Ik had het te druk met het heden om vooruit te kijken. Ik wist dat ik de hectiek spoedig achter me zou laten, maar ik kon me er geen voorstelling van maken wat ik daarvoor in de plaats zou krijgen. Rust,  dacht ik, maar waaruit die rust dan precies zou zijn opgebouwd, daarvan had ik geen idee. Ik was een keer eerder op deze plek geweest, had zonder er al te veel bij na te denken mijn fiat gegeven met de letterlijke woorden ‘absoluut doen’, maar waar ik precies ‘ja’ op antwoordde, was me niet duidelijk.

Als ik op de veranda sta zie ik een rustige fjord omringd door bergen. Aan de overkant zijn her en der wat huisjes neergestrooid, die hun verkleinvorm alleen te danken hebben aan de afstand. Soms rijden er speelgoedautootjes langs. Als ik een trap afloop naar beneden sta ik aan het water. Rechts is de trampoline, waarmee we Lotus gelokt hebben, links staan twee huisjes voor toeristen, en voor mij staat een schuur waar je de gevangen vis kan ontleden. Binnen hangen zwemvesten en foto’s van lachende mannen met grote vissen in hun armen.

Als ik de kinderen naar de barnehage breng, pak in in plaats van de fiets een grote fourwheeldrive en rijd over een bochtige en smalle weg naar het ‘centrum’ van Svelgen.  Dat centrum bestaat uit een school,  barnehage, supermarkt, breiwinkel, twee kappers, bibliotheek, hotel en kledingwinkel. Dat is het wel zo ongeveer. Er is ook nog een bioscoop die meer een grootbeeldtelevisie schijnt te zijn, maar dat moeten we nog in levende lijve gaan ondervinden.

De eerste twee maanden bleven we grotendeels in en om het huis omdat we nog geen tweede auto hadden (een vereiste hier met die afstanden) en de kinderen nog niet naar de barnehage gingen.  Dat was niet gemakkelijk, maar ook in minder gemakkelijke tijden verstrijkt de tijd helemaal vanzelf en breekt er toch zomaar ineens een nieuwe fase aan. Als we nu terugkomen, rent Lotus voor mij uit de houten trap af naar de veranda en begint Isis tevreden geluiden te maken.

Na een paar maanden in huis te zijn geweest,  komen we nu thuis.

Ons huis————————————————————-

De droevige kapster

vrijdag 31 mei 2013

Voor de laatste keer ging ik naar de droevige kapster. Waarom ik na bijna drie keer een soort vaste klant geworden was, was me niet helemaal duidelijk. Misschien gunde ik het haar, ze had al zo’n droevig leven. Misschien wilde ik niet dat ook nog eens haar zaak aan droefenis ten onder zou gaan.

Ze had ons een keer letterlijk binnengehaald. Ze was net open, en stond in de deuropening met een schaaltje snoepjes op ooghoogte van Lotus. ‘Alsjeblieft, neem maar,’ zei ze tegen haar zonder het eerst aan mij te vragen. Ze wilde haar nieuwe kapsalon laten zien en vertelde ons van al haar plannen.

Maar de eerste keer knippen bleek een droevige gebeurtenis. Ze vertelde eerst over een oud-collega die net te horen had gekregen dat ze kanker had. En daarna over haar man, een diplomaat, die ziek was en daardoor geen werk meer had. ‘Altijd pijn’. En toen over haar broer die aan een hersentumor was overleden. En over de oorlog in Afghanistan waar ze twintig jaar geleden voor gevlucht was.

‘Nee, het leven is niet gemakkelijk’,  bleek haar credo te zijn.

Deze laatste keer waste ze mijn haar. ‘Je hebt weer veel grijze haren’, zei ze terwijl ze de shampoo in mijn haar masseerde. Ik zei dat ik nu geen tijd had om het te laten verven, maar dat ik het zeker weer ging doen. ‘Dat snap ik’, zei ze. ‘Als je jong bent, dan denk je dat het nog heel lang duurt voordat je grijs wordt, maar de tijd gaat zo snel.’

Omdat ik twee maanden eerder had verteld over onze verhuisplannen voelde ik me verplicht mee te delen dat dit mijn laatste keer was. ‘Oh, wat jammer’, zei de droevige kapster. ‘Een andere vaste klant is ook al net verhuisd. Naar Amstelveen.’ Ik probeerde een positieve wending aan het gesprek te geven en vertelde iets over Noorwegen. Ze keek me in de spiegel met haar droevige blik aan. ‘Het is echt moeilijk hoor. Zonder familie om je heen.  Ja, het leven is niet gemakkelijk’,  mompelde ze zachtjes in mijn oor.

Voor me had ze een schaaltje koekjes neergezet. Het koekje dat ik at was zacht geworden. Op de toonbank lagen nog een paar paaseitjes in een mandje.

Ik ga op reis en neem mee…

dinsdag 21 mei 2013

Natuurlijk verzeilde ik weer in een trip down memory lane. Kon haast niet anders. Ik probeerde het wel: om met mijn ogen dicht schriften en plakboeken te pakken en in een doos te stoppen. Maar ik zondigde toch en herlas oude brieven en dagboekaantekeningen. Niet doen als je moet inpakken. Niet doen als je moet verhuizen. Zeker niet doen als je gaat verhuizen naar een ander land.

Ik ga op reis en neem mee…Nee: ik ga verhuizen en neem mee. Nee, ook niet: ik ga emigreren en neem mee. Ik durf het woord emigreren niet te gebruiken, klinkt te definitief en te eng. We gaan gewoon, heel gewoon, een paar jaar in een ander land wonen en dan komen we weer terug. Of niet. Voor het eerst in mijn leven heb ik een vliegticket enkele reis geboekt.

Ik woon al bijna 30 jaar in een stad. Lotus crost op haar fietsje over de Dam en tilt moeiteloos haar loopfiets de tram in, als een volleerd Amsterdammertje. Straks woont ze aan een fjord. In een vrijstaand huis. Buren wonen hier 100 meter verder. Het dorp is in een kwartier (een kwartiertje maar!) met de auto te bereiken. Daar zal ze straks naar een Noorse barnehage gaan. ‘Straks versta ik jou niet meer’,  zegt ze tegen haar oma. Isis zal even goed Noors als Nederlands leren.  De fietsen blijven thuis (onee niet ’thuis’, maar ‘hier’); teveel bergen en te gevaarlijk door de vrachtauto’s die ook van de weg gebruikmaken. Op de een of andere manier vind ik dat heel erg: niet meer kunnen fietsen. Alsof het fietsen symbool staat voor de  hele verandering.

Ik heb het te druk om me druk te maken. Al bijna drie maanden ben ik een semi-alleenstaande (tot vorige week werkende) moeder. Ik wil rust. Die ga ik daar zeker krijgen. En hoe. Waarschijnlijk besef ik over een paar maanden pas wat we gedaan hebben. En dan is er geen weg meer terug, vul ik automatisch aan, maar dat is niet waar. Natuurlijk is er een weg terug: helemaal naar onder, dan kom je er vanzelf. Alleen wonen er dan misschien andere mensen in ons huis.

En is dit thuis geworden.

————————————————————

i-sis i-ser (Isis is er)

zondag 30 september 2012

En toen hadden we er zomaar nog een. Ik dacht dat ik al mijn liefde al had weggegeven. Dat ik nooit genoeg zou hebben voor nog een. Bij voorbaat had ik al medelijden met de gedoemde tweede. Maar het bleek niet nodig. Ik stroom weer over van liefde. Het verschil met de eerste keer: ik ben me nu bewust van de o zo tijdelijkheid van deze babyfase, en alle andere daaropvolgende fases. Waar ik eerder dacht voor eeuwig een baby te hebben, voor eeuwig achter een wagen te lopen, voor eeuwig luiers te verschonen, nu ken ik de eindigheid ervan.

Daarom probeer ik opnieuw de tijd te pakken te nemen. Mij krijg je niet, zeg ik, en ik druk mijn nieuwe baby stevig tegen me aan. Ik knijp en kus haar wangetjes, ik ruik aan haar haartjes, ik voel haar dikke babyplooitjes.

Die plooitjes, die waren er eerst nog niet. De haartjes zijn al minder zwart dan eerst. Haar wangetjes stukken dikker. Ik probeer het zo hard, maar het lukt niet. Haar voetjes passen al niet meer in het pakje, en zelfs de maat erna zit strak. Ik houd haar vast, maar ze worstelt zich onder mijn handen vandaan en het lijkt alsof ze met de dag meer centimeters inneemt. Het is weer ademloos toekijken om niks te hoeven missen.