Archief van november 2006

Auberginerolletjes met mozzarella in verse tomatensaus

vrijdag 10 november 2006

We zaten in een Italiaans eethuis. Zonder pizza’s, maar met een echte Italiaanse mama en echte Italiaanse zonen. De mama had een grof gezicht, donkere krullen eromheen, en een stem als van een man. De zonen renden voor haar. De zonen waren ook heel Italiaans met hun voorkeur voor blond. Mijn tafelgenote was blond. Af en toe moesten we moeite doen om ons eigen gesprek voort te zetten, zoveel aandacht kreeg ons tafeltje. Er zaten ook voordelen aan; zo hoefde de wijn niet betaald te worden.

Aan het tafeltje achter ons zat een verliefd stel. Dat zag je omdat man en vrouw zich regelmatig over het tafeltje bogen om elkaar te zoenen. Liefde is mooi om te zien, maar dit was eerlijk gezegd nogal irritant. Want als je je tafelgenoot aankijkt tijdens een serieus (of minder serieus) gesprek, dan wil je niet vol in beeld een zoenend stel hebben. Tenminste, ik niet. Ooit had ik een soortgelijke ervaring: aan de overkant van de tafel zat mijn afspraak met wie ik tot dat moment nooit verder was gekomen dan een goed gesprek, dus dit was een cruciale avond. Maar steeds als ik hem aankeek, zag ik achter hem een stel dat heel wat verder ging dan een goed gesprek en elkaar liefkoosde dat het een lieve lust was. Dat was lastig concentreren.

Waar de verliefden in de Italiaan over spraken tussen het zoenen door kon ik niet horen. Maar ik luisterde met andermans oren naar ons eigen gesprek. Als ik nu mij was aan een ander tafeltje, naast de converserende mij, dan had ik mij vast heel irritant gevonden. Ik was blij niet naast mij te zitten. Maar mij was alleen en niemand luisterde mee.

Terug in de trein vertelde een jongen aan een vriend over zijn uitgaansavond: ‘Toen gingen we ook nog shoarma eten maar dat ging ’n beetje mis. Ik kon me niet op die shoarma concentreren.’ De vriend accepteerde dit als een feit en vroeg niet verder.

Geld te koop

woensdag 8 november 2006

Soms lijkt het wel alsof iedereen op mijn geld uit is. De Iranier natuurlijk, van wie ik o zo zeer hoop dat hij Oprecht was. Dat hij mijn geld echt gebruikt om mensen te redden. Misschien ben ik naief, maar soms wil ik dat ook zijn. Wil ik geloven in de goedheid van de ander. Overigens trof de Iranier mij in zo’n verwarde toestand vanwege het fietslichtje dat dat de reden moet zijn geweest mij aan te klampen. Ik ben geneigd te denken dat ik anders ‘nee, een paar euro kun je krijgen maar een acceptgirokaart ter plekke invullen gaat me te ver’ gezegd zou hebben. Het zij zo.

De gebodywarmerde jongens en meisjes van verschillende goede doelen. Die het niet meer geloven als je zegt ‘ik ben al lid’, terwijl dat soms wel echt het geval is. De goede doelen zelf waar ik lid van ben en die niet genoegen nemen met mijn maandelijkse afschrijving en samen met hun opbeurende lectuur ook nog altijd een acceptgirokaart meesturen. De krantenjongens en -meisjes in de stad die vragen ‘gratis krantje?’ en als je je hand uitsteekt om ‘m aan te pakken je een abonnement aansmeren (‘nee u zit nergens aan vast’.)

Zelfs toen ik vorige week in een heel gewone winkel was, iets heel gewoons kocht, met echt geld betaalde, vroegen ze om meer. Of ik een klantenkaart wilde kopen voor 10 euro (nee, zei ik) en of ik een bijdrage had voor een fonds voor mishandelde kindertjes dan wel een product wilde kopen waarvan een deel van de opbrengst naar die kindertjes toeging. Ik ben er zelf nog niet uit hoe geld kan bijdragen aan het voorkomen van het mishandelen van kindertjes. Maar ik heb nu wel een lippenbalsem in m’n tas zitten die mijn lippen lijkt uit te drogen in plaats van te balsemen.

Over de dagelijkse confrontatie met de daklozenkrantverkoper wil ik het niet eens hebben. Hij zorgt ervoor dat ik mij een naar mens voel. Als ik alleen gedag zeg en niks koop voel ik mij schuldig. Als ik wel iets koop ook.

Misschien valt er toch iets te zeggen voor een ruilsysteem. Geld maakt dat ik een hekel krijg aan mensen, mijzelf incluis.

(Geen) fietslicht in de duisternis #2

maandag 6 november 2006

We schrijven ruim een week na het fietslichtincident. In die week heb ik nieuwe fietslampjes gekocht. De houdertjes zijn opnieuw bevestigd. De avond van het regenpak stond ik in de stromende regen woest te trekken aan de lampjes om ze uit hun houdertjes te schuiven. Bij de voorste lukte dit in het geheel niet, de achterste trok ik stuk.

De locatie is wederom de supermarkt. Ik ben er deze keer helemaal bij. Niks geen afwezigheid, ik ben de Alertheid Zelve. Daardoor valt het me gelijk op dat twee kleine jongetjes om zich heen spieden. Ik zie ze wijzen naar fietsen, waarschijnlijk naar losse lampjes. ‘Nee man, die fiets is van…’ meen ik er een te horen zeggen. Nu zit ik met een dilemma. Want ik krijg mijn voorste lichtje er nog steeds niet af. En weer kan ik niet bewijzen dat deze jongetjes daadwerkelijk van plan zijn lampjes te gaan jatten. Moet ik ze bij voorbaat beschuldigen en zeggen ‘van mijn lampje blijf je af?’ Weer vind ik dat te ver gaan. Ik haast me expres niet, doe alsof ik nog iets uit mijn tas moet halen en blijf langer staan dan nodig. Toch moet ik ooit de winkel binnen. Zonder lampje. Ik waag de gok en kijk nog een keer achterom.

Gejaagd loop ik de winkel door. Ik wil zo snel mogelijk weer buiten zijn om te zien dat mijn voorgevoelens niet kloppen. Er bestaan toch ook nog gewoon lieve jongetjes? Een ervan, de schattigste van het stel, zie ik in de supermarkt lopen. Ziejewel, denk ik, ze moesten gewoon boodschappen doen.

Twee stappen voordat ik de schuifdeur door ben, word ik aangeklampt door een man. Hij laat me in sneltreinvaart foto’s van martelingen in Iran zien, politieke gevangenen in een kale cel, ophangingen, verkrachtingen, laat ons zorgen dat dit nooit meer gebeurt. Ik durf niet te zeggen dat ik weg wil. Ondertussen probeer ik naar buiten te kijken maar kan mijn fiets net niet zien. Ineens komt de man met acceptgirokaarten aanzetten. Ik schrik. Dit is niet de bedoeling. Ik wil de maatschappij in Iran heus heel graag helpen maar zo? Dan moet ik ook nog kiezen uit astronomische bedragen, vink maar aan, 50, 100, 200, meer? Ergens helemaal onderaan op zijn papier zie ik de optie 25 euro staan. ‘Mag die ook’, hoor ik mezelf vragen. ‘Ik vind 100 euro een beetje veel.’

De Iranier bedankt me. Ik loop naar buiten. Ik zie mijn fiets. Ik zie geen licht. Het houdertje is gebroken.

Alstublieft. Laat er een Iranier gered zijn.

Op zoek naar een verwenteld schaap

zondag 5 november 2006

Ooit klom mijn vader zomaar over het hek van een weiland. Met ferme stappen liep hij naar een omgevallen schaap toe en rolde het dier terug. De toegesnelde boer was dankbaar. Een schaap kan zichzelf namelijk, eenmaal te ver doorgerold, niet terugrollen. En dan gaat ie dood. Ooit, zo dacht ik, wil ik hetzelfde kunnen betekenen voor een schaap in nood.

Jaren later werd het ineens toch wel best plotseling vandaag. Zittend in de auto keek ik naar het voorbijschietende landschap. Ik dacht aan alles, aan niets. En toen zag ik het. In een weiland door een greppel gescheiden van de snelweg spartelde iets wits. Iets heel hulpeloos. Eindelijk was daar het schaap op z’n rug dat door mij omgedraaid kon worden. Mijn Dag was gekomen.

Ik sloeg alarm. Maar voor je ‘stop want ik zie een schaap op z’n rug’ kan zeggen kan het zomaar kilometers later zijn. De tijd gaat wonderbaarlijk snel op een snelweg. Bij de eerstvolgende afslag gingen we eraf en we belandden in een alleraardigste landelijke omgeving. Links van de weg was een dierencrematorium. We volgden een weggetje dat parallel aan de snelweg liep – maar wel een halve kilometer verder. Het weggetje werd een hobbelig zandpad vol kuilen en modder. En ineens hield de weg op. We konden niet zien waar het weiland van het gevallen schaap zich moest bevinden; dat wij er niet konden komen zagen we wel. Heel in de verte reden snelle speelgoedautootjes.

Desillusie en een gevoel van falen vergezelden mij op de weg naar huis. Desillusie omdat dit mijn Dag Van De Redding zou worden. Een faalgevoel omdat ik vast en zeker meer had kunnen doen.

Ik weet nog steeds niet of dit echt De Dag geweest is en ik mijn kans aan me voorbij heb laten gaan, of dat ik me vergist heb en De Dag nog steeds zal komen. Dat dit gewoon een heel andere dag geweest is.

Incognito

woensdag 1 november 2006

Ik wilde tijdens de Hollandsche moesson niet langer afhankelijk zijn van een nooit op tijd komende tram en schafte een regenpak aan. Dat was even wennen, en dat is nog steeds even wennen.

Want de regen is zo betrouwbaar nog niet. Als het nou gewoon aan een stuk door regent zoals het een echte moesson betaamt, maar niets is minder waar: het ene moment scheurt de hemel open, het andere moment is ze weer keurig gehecht. Zo stap je helemaal ingepakt op de fiets en kom je kletsnat aan – maar dan van het zweet. Niet van de regen die zich op dat moment toevallig heel even niet laat zien. Ik zou er bijna op wachten en dan pas vertrekken.

Gisteravond had ik mezelf weer ingeregenpakt. De regen kletterde tegen de ramen, de wind loeide om het huis. Ik reed weg op mijn fiets. En het was droog. Dat vond ik niet leuk. Ik wilde niet voor niets zo uitgedost zijn, in kledij waar ik me nimmer in zou durven te vertonen als het niet hoogst noodzakelijk was. Want ik vond het ook nog eens verschrikkelijk om er zo uit te zien. Een dik plastic monster, zo voelde ik me. Ik zou niet herkend worden op straat. Gelukkig niet.

Vermomd fietste ik zo richting afspraak. Een kort moment was ik iemand anders. Dit was een ander gevoel dan ik verwacht had. Eindelijk kon ik de mensen om me heen eens met een anonieme blik bekijken. Vanonder mijn rode regenhoed (die ik bijna met twee handen moest vasthouden om het wegwaaien te verhinderen) spiedde ik in de rondte. Niemand zag me, want niemand zag míj. Op de plaats van bestemming aangekomen stond mijn afspraak te wachten en zag me niet. Herkende me zelfs niet toen ik dichterbij kwam. Het was heerlijk.